Een begrotingscontrole (en het ermee gepaarde gaande ontwerp van Programmadecreet) in het voorjaar van een begrotingsjaar is een klassiek nummer en kan doorgaans, te midden van vele andere parlementaire activiteiten, relatief kort behandeld worden. Zo ook nu. Maar eerst moest er nog een voorstel van resolutie van de Groen-fractie behandeld worden: dat was ingediend de dag voordien in de context van de zeven (!) actuele vragen over het lerarentekort. Nog even een kort woord daarover na de al ellenlange besprekingen eerder:
Maar dus nog de begrotingscontrole-2022 en het dito ontwerp van Programmadecreet. De getallen over de verschuivingen (nwvr: de ramingen bij de initiële begrotingsopmaak worden naderhand op basis van meer reële cijfers bijgesteld, soms in min, soms in plus) staan voor Onderwijs en Vorming netjes opgelijst in de begrotingstoelichting (p.53-58). Het ging om een aantal wijzigingen in de loonkredieten, toewijzingen vanuit de provisie bij Begroting naar de begroting van Onderwijs, de ‘besparing’ door de versnelde vaste benoeming, wijzigingen in de werkingsmiddelen en vooral ook een aantal zaken voor het hoger onderwijs (cf. Onderwijscao VI). Het totale plaatje zag er zo uit: van 12,071 miljard euro bij de begrotingsopmaak 2019 naar 13,787 miljard euro nu bij de begrotingsaanpassing 2022 (een stijging dus met 1,716 miljard euro), exclusief relance- en coronamiddelen.
Minister Weyts ging op 9 juni op een aantal onduidelijkheden nog wat dieper in, maar grotendeels stonden die zaken ook goed te lezen in de memorie van toelichting bij het ontwerp van Programmadecreet (p.5-11). Daarbij werd nogal wat aandacht besteed aan de totale stijging van het aantal personeelsleden (groter dan de groei van het aantal leerlingen) en de stijging van de niet-ingevulde vervangingen (cf. lerarentekort).
De indicatieve stemming over het ontwerp van begrotingsdecreet en de stemming over het ontwerp van Programmadecreet leverden telkens hetzelfde beeld op: de meerderheid stemde vóór, de oppositie stemde tegen.
Reageren op dit commentaar kan bij Wilfried Van Rompaey