Deze in principe laatste commissievergadering over de behandeling van het ontwerpdecreet in kwestie werd, zoals afgesproken, besteed aan de antwoorden van minister Weyts op de vragen van de parlementsleden een week eerder, aan nog bijkomende replieken (en weer antwoorden) en aan de finale stemming. Goed voor bijna 2 uur en 40 minuten. Heel algemeen liet de vergadering, zoals verwacht (cf. commissievergadering van 21 januari 2021 en vroeger), zich samenvatten als volgt:
Ik ga in dit commentaar dan ook niet meer álle inhoudelijke argumenten die in dit complexe verhaal spelen herhalen, maar toch wel hier en daar herinneren aan enkele cruciale zaken, die sommigen nogal makkelijk geneigd zijn te vergeten (zeker ook cf. de twee hoorzittingen van 22 resp. 29 oktober 2020).
Antwoorden van minister Weyts
Om te beginnen een paar elementen uit de (eerste) antwoordronde van minister Weyts. Hij vertrok algemeen van de wat teruggetrokken positie die de politiek (de overheid, maar cf. de rol van AHOVOKS in dit dossier…) ten aanzien van dit enorme werk van allerlei onderwijsactoren innam. En uiteraard: het ging om minimumdoelen, zo herhaalde hij opnieuw voortdurend. Dat de politici niet zelf de eindtermen horen te schrijven, was inderdaad een gelukkige waarheid, maar over de rol van AHOVOKS én over het gebruikte, erg sturende formatcarcan voor de eindtermen bleef de minister wel akelig radiostil. Waar stond eigenlijk in het Kaderdecreet over onderwijsdoelen dat het werk in de ontwikkelcommissies gedaan moest worden binnen dat rigide format, minister Weyts? Och ja, het was toch ook zo gebeurd voor de eindtermen van de eerste graad secundair onderwijs… klopte, maar toen leefden wij nog in de naderhand naïef gebleken overtuiging dat we in onze leerplannen daar later soepel mee om zouden kunnen/mogen gaan, quod non. Bovendien ging het nu om een nog veel uitgebreider pakket onderwijsdoelen én door de link met de zgn. centrale proeven veranderde de aard van de eindtermen, waardoor teaching to the test nóg meer dreigde. Graag herinner ik de dames en heren politici ook aan een interessant ander dossier, waarmee de Vlaamse regering geconfronteerd werd op 18 december 2020: “Aanvraag vervangende eindtermen Franstalige faciliteitenscholen” (cf. laatste alinea van mijn commentaar toen). Waar stonden die rigide onderwijskundige uitgangspunten in het Kaderdecreet? Ik heb ze nog niet gevonden. In het dossier van de Franstalige faciliteitenscholen waren die ándere onderwijskundige uitgangspunten alvast géén beletsel voor de gelijkwaardigverklaring, tiens… Om te laten zien dat het hem menens was met die hogere lat (ten behoeve van de verhoging van de onderwijskwaliteit), benadrukte de minister, zoals Koen Daniëls een week eerder, dat het doel voor scholen wel was om zo ver mogelijk over die minimumlat te springen. De gedoogperiode bij doorlichtingen kwam ook weer aan bod, wat goed is, maar van het kritische advies van de Raad van State (N.B. Hij noemde het een “speciaal advies”.) maakte hij zich wel snel af: bij de eindtermen van de eerste graad, die op een analoge manier opgevat waren, maakte de Raad van State dat voorbehoud toch niet. Bij het daarbij aansluitende, cruciale punt over de benodigde onderwijstijd schipperde de minister duidelijk en tot driemaal toe: die reflectieoefening daarover was toch meermaals gedaan en had geleid tot aanpassingen, maar bovendien was zo’n onderwijstijd nogal subjectief en bijgevolg zou een concrete ingreep op dat vlak nieuwe normen impliceren die zelfs een beknotting van de vrijheid van leraren zou betekenen. En er waren toch ook die zgn. indicatieve lessentabellen geweest. Én ja, ook nog die helikoptercommissie, herinnerde ik me zonder dat minister Weyts die expliciet vernoemde. Graag verwijs ik hier toch nadrukkelijk naar de hoorzittingen van 22 oktober én van 29 oktober 2020. Werd, voor de haalbaarheid van de totaliteit van de eindtermen, een concrete systematiek gehanteerd om de relatieve verhouding tussen de sleutelcompetenties (waaraan de eindtermen gekoppeld zijn) onderling te bepalen? Nee! Werd er een concrete systematiek gebruikt om die relatieve verhouding tussen de sleutelcompetenties te verbinden met de effectieve onderwijstijd, zoals die in de echte realiteit van de scholen beschikbaar is? Nee! Ik citeer nog uit het commissieverslag (p.9-10) van de hoorzitting van 29 oktober 2020: “De indicatieve lessentabel is nooit formeel doorgesproken, laat staan dat die door iedereen gehuldigd werd, en werd eigenlijk ook nooit gebruikt. Bovendien werd er voor de arbeidsmarktgerichte richtingen uitgegaan van 36 lesuren per week terwijl er in heel wat bso-richtingen 34 of zelfs 32 uur per week lesgegeven wordt. Met opmerkingen daarover is nooit rekening gehouden.” Einde citaat.
Vervolgens passeerden de meest recente aanpassingen door de Vlaamse regering (18/19 december 2020) als “ingrijpende wijzigingen” nogmaals de revue, inclusief uiteraard de praktijkcommissie. Voor die praktijkcommissie van leraren en directeurs was er (ook later) kámerbrééd heel veel aandacht, alsof de voltallige meerderheids- én oppositieleden al zelf ook twijfelden aan de haalbaarheid van de eindtermen en dus ook inzagen dat ze de vrijheid van onderwijs bedreigden… Minister Weyts zou nu voor die representatieve (en onafhankelijke) praktijkcommissie een voorzitter met enige renommee vanuit het onderwijsveld aanduiden. Pittig detail nog: de uitbreiding van haar opdracht ook naar álle doorstroomrichtingen (dus niet alleen die van tso en kso, maar ook van aso), zoals gevraagd door de ministers grootste coalitiepartner, vond bij hem geen genade. Net zomin als onze eigen kritiek op de fundamenten van deze eindtermen. De minister beëindigde deze eerste ronde met vooruit te wijzen naar amendementen van de parlementsleden van de meerderheid.
Replieken van parlementsleden
Na een al bij al beknopte herhaling van zijn standpunt van een week eerder, lichtte Koen Daniëls de amendementen van de meerderheid toe. Ja, voor de betrokken leerinhouden, leerlingen en leraren zouden die aanpassingen zeker zinvol zijn, maar in het geheel der dingen waren ze even relatief als de eerdere wijzigingen van de Vlaamse regering zelf. Ze deden niets af aan onze eigen fundamentele kritiek. Het ging om de schrapping van toegepaste fysica, gevorderde fysica e.d. in de specifieke eindtermen van bepaalde tso- en kso-studierichtingen. Idem voor maritieme opleidingen, die bepaalde zaken al in hun internationale curriculum hadden. “Loverboys” werd vervangen door “tienerpooiers” (cf. commissievergadering van 21 januari 2021). Er was ook nog een document “erratum” met een aantal (spelling)correcties en commissievoorzitter Karolien Grosemans vermeldde ten slotte nog enkele correcties bij de nummering van eindtermen.
Jan Laeremans vroeg zich af of die wijzigingen voldoende zouden zijn voor Katholiek Onderwijs Vlaanderen. En de praktijkcommissie moest voor minimaal vier jaar aan het werk gaan. Johan Danen herhaalde enkele zaken die hij de week voordien ook gezegd had, zoals het belangrijke punt van het gebrek aan objectivering inzake haalbaarheid binnen de beschikbare onderwijstijd door een onafhankelijke commissie. Waarom was dat plan (van de beleidsnota) om de eindtermen te versoberen (N.B. Overigens een decretale verplichting) niet uitgevoerd? Over de modaliteiten van de praktijkcommissie bleef de minister een beetje vaagjes, zo zei Danen, en hij zou een amendement indienen om die praktijkcommissie decretaal te verankeren. Hoe zou de minister ervoor zorgen dat de artistieke vakken behouden konden blijven, was ook nog een van zijn aandachtspunten een week eerder. Hannelore Goeman had twijfels over de haalbaarheid van deze eindtermen, vond dat er een overkoepelende ontwikkelcommissie nodig geweest was en vormden de eindtermen geen te streng carcan voor de leraren? De bijsturingen door de amendementen kon ze moeilijk inschatten, waardoor ze zich daarop zou onthouden, op enkele na. Maar ze begreep die bijsturingen wel als een signaal dat ook de meerderheid zelf niet overtuigd was van een en ander. Dát leek ook mij wel heel duidelijk. De praktijkcommissie vond Goeman dan weer wel positief en ze wilde nog weten, zoals Danen, hoe het met de samenstelling ervan zat.
Loes Vandrommes belangrijkste punt ging opnieuw over die ontbrekende tool voor onderwijstijdmeting, maar nu voegde ze niet onterecht toe dat daarbij ook de context, de persoon van de leraar, de concrete leerlingen … in het geding waren, waarbij net de vrijheid moest kunnen spelen. Dat waren zinvolle overwegingen, maar… die sluiten toch niet uit dat er generiek én op basis van al jaren bestaande ervaring een raming wordt gemaakt van de onderwijstijd die nodig is (en dat is niet eindterm per eindterm) voor die enorme hoeveelheid van gedetailleerde eindtermen, specifieke eindtermen en beroepskwalificaties waar de leraren hier tegenaan kijken. Sterker nog: Vandromme mag dan nog (N.B. samen met haar collega Jo Brouns stond ze daarin alweer alleen …) aan het eind opnieuw en heel terecht geciteerd hebben uit de memorie van toelichting over de vrijheid van onderwijs, maar als uit onze raming gebleken is dat de beschikbare onderwijstijd nog niet eens voldoende was voor de eindtermen, waar en wanneer moesten dan die eigen extra’s uit de leerplannen én daarbovenop de eigen extra’s van leraren en lerarenteams in het concrete curriculum een plaats krijgen? Opnieuw op zaterdagvoormiddag, ‘s zondags na de hoogmis of door een inkorting van de zomervakantie? Onderwijsminister Luc Vandenbossche zei destijds altijd: soyons sérieux … inderdaad! Overigens, had men bij de invoering van de zgn. studiepunten in het hoger onderwijs destijds niet iets analoogs gedaan? Eén studiepunt vertegenwoordigde 25 à 30 uren werk (alles inbegrepen) voor de normstudent, zodat een volledig academiejaar (60 studiepunten) 1.500 à 1.800 uren werk betekende. Over de door Vandromme gevraagde uitbreiding van de bevoegdheid van de praktijkcommissie had ik het hierboven al. Ook haar partijgenoot Jo Brouns vroeg dat, maar, zoals gezegd, minister Weyts bewoog niet.
Verdere bespreking
Ongeveer alles was toen wel en meerdere keren gezegd. Dus het volstaat om samenvattend nog op enkele zaken uit het laatste deel van de bespreking te wijzen. Opnieuw stelde minister Weyts dat de objectivering van de benodigde onderwijstijd toch nogal een subjectieve aangelegenheid was en voor de derde keer beweerde hij dat de haalbaarheidsoefening over het totaalpakket van de eindtermen toch gedaan was. Opnieuw ook over de bijsturingen door de Vlaamse regering en via de amendementen, maar hij erkende alvast wel dat die amendementen over specifieke eindtermen handelden en niet over de basisvorming, waar net allerlei problemen te situeren zijn. Hij was overigens ook niet met die eindtermen getrouwd en de proof of the pudding zou in the teaching zijn. De minister erkende overigens nog iets: dat er geen overkoepelende ontwikkelcommissie geweest was. Vandaar dat die er nu wél was voor de eindtermen basisonderwijs. Wat hij er niet bij zei, was dat die operatie (ontwikkelcommissies eindtermen basisonderwijs)…stil lag wegens geen kleine problemen, tja… Jean-Jacques De Gucht beklemtoonde nog dat de praktijkcommissie representatief én onafhankelijk moest zijn en had ook nog een sneer over zgn. machtsmisbruik in petto aan het adres van wie als niet-politicus toch politiek wilde bedrijven. Het was verleidelijk om nu iets te zeggen over wat ik vind van de kwaliteit van de huidige Vlaamse politici, maar spreken is zilver, zwijgen is goud, nietwaar? Voor er tot de stemming overgegaan werd, werd ten slotte nog inhoudelijk en legistiek ingegaan op het amendement van Groen en de sp.a. De slotsom was dat de meerderheid vond dat het amendement overbodig was. Ze had gelijk, dacht ik.
Stemming en verder vervolg
Om 12.27 u was het tijd voor de stemming. Bij de amendementen was de stemmenverdeling tussen meerderheid en oppositie een beetje divers, maar de finale stemming over het geamendeerde ontwerpdecreet was eenvoudig: de meerderheid stemde vóór, alle oppositieleden onthielden zich. Zoals het Reglement van het Vlaams Parlement voorschrijft, is het nu wachten op het formele, door de commissievoorzitter goedgekeurde verslag van de commissievergadering. Vanaf de derde werkdag na de dag van de verspreiding van dat verslag kan dan het ontwerpdecreet behandeld worden in de plenaire vergadering, met ook de finale stemming. Wellicht is dat iets voor 10 februari of later.
Voor de integrale vergadering verwijs ik natuurlijk graag naar de video-uitzending op de website van het Vlaams Parlement.
Reageren kan bij Wilfried Van Rompaey: wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen