Krachtlijn 1 - Leerplandoel 2

De leerlingen situeren een historische vraag in het historisch referentiekader: tijd, ruimte en de maatschappelijke domeinen.

Waarom?

sla link op in klembord

Kopieer

Historische vragen houden altijd een bepaald perspectief in. Je maakt immers een keuze over de periode, het gebied en één of meerdere domeinen van de maatschappelijke context die in beeld komen. Die keuze heeft gevolgen voor de bronnen die je zal raadplegen en de beeldvorming die je zal uitwerken. Andere perspectieven blijven immers buiten beeld. Door het perspectief van een historische vraag via het referentiekader in te schatten, kunnen leerlingen dit inzicht beginnen ontwikkelen.

Wat?

sla link op in klembord

Kopieer

Leerlingen duiden aan welke periode, gebied en maatschappelijke domein(en) een historische vraag omvat. 

Aandachtspunten?

sla link op in klembord

Kopieer

Om een perspectief te benoemen, hebben leerlingen inzicht in het historisch referentiekader nodig. Met name de begrippen in leerplandoel 3 bieden hen een taal waarmee ze kunnen situeren.

Een historische vraag omvat steeds een bepaald perspectief in tijd (een periode, lange termijn, korte termijn), ruimte (lokaal, regionaal, mondiaal) en de maatschappelijke domeinen. Dat perspectief herkennen is een belangrijke stap om historisch te leren denken. Je start bv. een lesmoment met een historische vraag: “Op welke manieren creëerde Alexander De Grote samenhorigheid binnen zijn rijk?” De leerlingen situeren een dergelijke vraag in het historisch referentiekader. Je schetst zoals het ware een setting waarbinnen de vraag uitgediept wordt en de leerlingen werken aan de uitbouw van het historisch referentiekader.

Een historische vraag kan verschillende maatschappelijke domeinen omvatten. Het is belangrijk dat leerlingen oog leren hebben voor deze complexiteit.

Even belangrijk als het benoemen van het perspectief is het nadenken over wat buiten beeld blijft. Zo ontdekken de leerlingen dat historische vragen niet onschuldig zijn.

Hoe?

sla link op in klembord

Kopieer

Je kan een standaarddocument gebruiken om de leerlingen te leren situeren. Dat document kan je gebruiken bij het begin van een les of als onderdeel van de vastzetting aan het einde. Het opstellen van dergelijk document veronderstelt samenwerking met de vakgroep. Je kan dergelijk document in de cursus opnemen of het lamineren zodat de leerlingen het met een whiteboardstift kunnen invullen. Ze kunnen hun antwoord dan uitwissen en hergebruiken. Je kan dit ook op een digitale manier doen, bijvoorbeeld met een app als socrative.

Je kan uiteraard ook een tijdlijn of kaart gebruiken die in de klas ophangt of die je projecteert en leerlingen laten aanwijzen met een laserpointer of een aanwijsstok.

Zorg altijd voor een nabespreking na dergelijke momenten, want dan kan je bijvoorbeeld inpikken op het feit dat leerlingen een vraag onder een verschillend domein plaatsen (wat perfect mogelijk is, en zeker niet noodzakelijk impliceert dat één fout is).

Je kan de klas in drie groepen verdelen waarbij elke groep een tijdje ‘verantwoordelijk’ is voor een dimensie van het referentiekader. Zo creëer je een vorm van betrokkenheid. De groepen kunnen dan doorschuiven doorheen het schooljaar.

Je kan de leerlingen een kaartje geven met een historische rol: een vrouw uit het Romeinse patriciaat, een slaaf uit Athene, een Keltische boer... Doorheen het schooljaar kan je bij een historische vraag de leerlingen laten inschatten of zij betrokken partij zijn of buiten beeld blijven.

Ook in de andere manieren van werken kan je regelmatig vragen wat niet aan bod of in beeld komt.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio