22 oktober 2020 - Gedachtewisseling over het proces en de tijdslijn van de ontwikkeling van de eindtermen tweede en derde graad secundair onderwijs: een persoonlijke impressie

De trouwe lezer van deze (politieke) stukjes weet dat ik, naast mijn geloof in onder andere de stelling “Herhaling is de beste leerschool”, ook soms vind dat de dingen nu zo ongeveer wel gezegd zijn over een thema X. Denk bijvoorbeeld maar, zonder evenwel ook maar één moment te durven insinueren dat dat thema niet belangrijk zou zijn, aan de talrijke parlementaire onderwijsactiviteiten inzake de coronacrisis tot en met de onderwijssessies nu toe in de zgn. Commissie ad hoc voor de Evaluatie en Verdere Uitvoering van het Vlaamse Coronabeleid. Maar wat het thema van de bovenvermelde gedachtewisseling betrof, was ik toch erg blij met dat parlementaire initiatief in de onderwijscommissievergadering van 22 oktober 2020. En dus zelfs ondanks de vele voorafgaande momenten in het Vlaams Parlement, zeg maar, van februari 2020 tot nu. Een week later, op 29 oktober 2020, zou een hoorzitting volgen met diverse vertegenwoordigers van de onderwijsverstrekkers. Dus dit was een ideale opwarming voor het serieuze werk dan, ook voor mij…

Het parlementaire verslag zou de daaropvolgende dinsdagochtend al, net gelet op die hoorzitting van twee dagen later, ter beschikking zijn van de onderwijscommissarissen. Kwestie van zich goed te kunnen voorbereiden. Misschien lazen ze intussen ook mijn stukje wel. Je kunt uiteraard, zoals steeds, ook de video [vanaf 1:41:00] van de integrale vergadering bekijken.

De sprekers van dienst of ook zij die de vragen van de onderwijscommissarissen beantwoordden, waren: Peter Parmentier (administrateur-generaal, Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen), Ingrid Vanhoren (afdelingshoofd Afdeling Kwalificaties en Curriculum, AHOVOKS) en Hannelore Baeyens (coördinator onderwijsdoelen, peilingen en onderwijskwalificaties, Afdeling Kwalificaties en Curriculum, AHOVOKS).

Hieronder wijs ik kort en selectief op enkele zaken die me in het gesprek opvielen en wil daarover ook hier en daar een vraag stellen. Het was een belangrijk gesprek, dat nu netjes in slechts 1,5 uur tijd afgewerkt werd. Misschien mede te danken aan het feit dat er geen tussenkomsten waren van Groen, Open Vld en PVDA. Vertegenwoordigers van de eerste twee waren die ochtend nog wel tussengekomen bij de bespreking van het jaarverslag 2019 van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. Een kwestie van prioriteiten? Ik weet het niet. Wat ik wel vervelend vind in zo’n belangrijk proces als wat in deze gedachtewisseling voorlag, is dat afwezige politici in een latere fase van het proces dan wel zouden menen te moeten tussenkomen, niet gehinderd door een gebrek aan kennis van de voorgeschiedenis. Maar de trouwe lezer raadde het al, dát terzijde. Over tot de orde van de dag dan.

Eén. Iedereen weet intussen, want het is publieke informatie, dat Katholiek Onderwijs Vlaanderen op 7 oktober 2020 van leer trok tegen wat twee dagen later door de Vlaamse regering beslist werd (cf. supra). Dat ging onder andere over het feit dat er geen overkoepelende ontwikkelcommissie georganiseerd was die het overzicht over het geheel van de eindtermen en de haalbaarheid ervan kon bewaken. In de gedachtewisseling nu werd de aanwezigheid van zgn. generalisten van de onderwijsverstrekkers in alle ontwikkelcommissies aangegrepen als argument tegen onze kritiek op de afwezigheid van zo’n overkoepelende ontwikkelcommissie. Én, zo werd nog gezegd, naast die generalisten hadden ook de valideringscommissie en AHOVOKS zicht op het geheel van de ontwikkelcommissies. Maar dé vraag daarbij was: werd dan, voor de haalbaarheid van de totaliteit van de eindtermen, een concrete systematiek gehanteerd om de relatieve verhouding tussen de sleutelcompetenties (waaraan de eindtermen gekoppeld zijn) onderling te bepalen?

Twee en meteen aansluitend bij het eerste punt. Inzake de onderwijstijd in een schooljaar werd voor de indicatieve lessentabellen vertrokken van 25 effectieve lesweken. Met name Koen Daniëls vond 25 weinig en Ingrid Vanhoren betreurde dat over onderwijstijd geen ruimer debat gevoerd was. Inderdaad, ook hier was dé vraag alweer: werd er een concrete systematiek gebruikt om die bovenvermelde relatieve verhouding tussen de sleutelcompetenties te verbinden met de effectieve onderwijstijd, zoals die in de echte realiteit van de scholen beschikbaar is? De leden van de Onderwijscommissie met zelf onderwijservaring zouden op die echte realiteit toch enig zicht moeten hebben.

Drie. Wat in het gesprek de politici en ook de onderwijsambtenaren van AHOVOKS ontgaan was blijkbaar, was het feit dat eindtermen minimumdoelen horen te zijn, die dus niet álle onderwijstijd mogen innemen. In onze eerste eindtermenkrant spraken wij van een heel redelijk 70/30-model (cf. supra).

Vier. Kathleen Krekels vroeg of de decretaal verplichte vermelding van kenniselementen in de eindtermen een verzwarend effect op de benodigde onderwijstijd zou hebben. Ingrid Vanhoren ging daar nogal licht over, vond ik, door te stellen dat dat geen verzwaring betekende. Mij lijkt er net op dat vlak wel een duidelijk verschil te zijn tussen eindtermen waarbij de kenniselementen in een exemplarische “zoals…”-lijst (bv. historisch bewustzijn) weergegeven worden en eindtermen waarbij dat in een exhaustieve lijst (bv. wiskunde) gebeurt. Het eerste geeft wat meer flexibiliteit voor de nodige onderwijstijd, het tweede duidelijk niet. En dan meteen zeggen dat de zaak in de toekomst niet méér onderwijstijd zou kosten…nou. Om daarover uitsluitsel te kunnen geven, was net die systematiek nodig (cf. twee hierboven).

Vijf. Idem dito voor de STEM-opmerking van Arnout Coel: werd met die (toegevoegde) STEM-eindtermen de kar van het curriculum overladen? Hannelore Baeyens was het nu die antwoordde: nee, dat vergde niet per se meer onderwijstijd, maar wel (eventueel) een andere didactische aanpak (sic). Maar denk ik dan: is de overheid dan nu ook al bevoegd voor die didactische aanpak?

Zes. Over de beschikbare onderwijstijd herinner ik hier toch graag aan wat daarover de afgelopen maanden meermaals geklonken heeft in het Vlaams Parlement, zeker ook bij Koen Daniëls en minister Weyts zelf. Sta me toe voor de vuist weg op te sommen: 11 juni 2020, 25 juni 2020, 25 juni 2020bis, 17 september 2020, 8 oktober 2020. Ik heb hen er toen steevast voor bewierookt. Vanuit allerlei hoeken werden aan onderwijs voortdurend vele en diverse verwachtingen gesteld: volgens sommigen moest dit en moest dat en nog veel meer. Nochtans was en is de onderwijstijd een zero-sum game, de geliefkoosde (en terechte) metafoor van minister Weyts uit de speltheorie en de economische theorie.

Maar zeven ten slotte. De nu afwezige liberale volksvertegenwoordigers (en misschien ook anderen…) zullen het wel weer oplossen zeker… met hun soort letterlijke “deus ex machina” van de afschaffing van de levensbeschouwelijke vakken? Ook hier is de onderwijsvrijheid in het geding, één van de pijlers van onze liberale democratie, toch?

Reageren op dit commentaar kan bij Wilfried Van Rompaey: wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen.

Verwante artikels

OVER DEZE BLOG

Deze blog is niet bedoeld als formeel standpunt van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, evenmin als een puur verslag, maar wel als een niet-neutraal, persoonlijk commentaar op vooral ook politieke aspecten van de parlementaire onderwijsactiviteiten, zowel in de Commissie Onderwijs en de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement als uitzonderlijk ook in een andere vakcommissie die occasioneel relevant kan zijn voor het beleidsdomein Onderwijs.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio