23 juni 2022 – Ontslag van beginnende leraren net vóór TADD

Van de re-integratie van langdurig zieke leraren naar een ander personeelsthema waaraan deze legislatuur gesleuteld werd om de job van leraar aantrekkelijker te maken, maar de vraag is of die zgn. versnelde vaste benoeming dat doel werkelijk dient. Vragensteller Steve Vandenberghe schetste signalen vanuit de onderwijsvakbonden over de stap die aan de vaste benoeming voorafgaat en er een noodzakelijke voorwaarde voor is (de zgn. TADD), met name: klachten van leraren die net een negatieve evaluatie kregen op het moment dat ze in aanmerking konden komen voor een TADD. “Ontslag” was dus niet een accurate term in dezen, maar de leraren in kwestie konden op die manier geen TADD krijgen. Ook mij kwamen die signalen niet onbekend voor. Alleen, bij gebrek aan cijfers was het heel moeilijk, zo niet onmogelijk, om te bepalen of hier sprake was van een soort trend dan wel of het hier gewoon ging om (beperkte) anekdotiek. Hoe dan ook, toen die versnelde vaste benoeming (en de weg ernaartoe) goedgekeurd werd (met “in ruil” een striktere evaluatieprocedure), heb ik me vaak afgevraagd of zo’n maatregel in de praktijk nu veel verschil ging maken met de bestaande situatie. Evaluatie van leraren is gewoon nooit een simpele zaak, net door de aard van het beestje, en als het tijdbestek daarvoor nog ingekort wordt, is het helemaal moeilijk. Maar terug naar de TADD-vragen van Vandenberghe, waarbij ik de indruk had dat hij de minister meer bevoegdheid toedichtte dan die in werkelijkheid in deze personeelsmaterie had. Vragensteller Vandenberghe had dat terzelfder tijd ook wel zelf door en sprak overigens in voorzichtige termen over de omvang van het bedoelde misbruik.

Minister Weyts legde de voorgeschiedenis van de genomen maatregelen nog eens uit en daarbij was uiteraard die bewuste negatieve beoordeling op zich een mogelijk onderdeel van de zaak, die strikter geregeld was dan voorheen door een duidelijke motivatieplicht in hoofde van de evaluator en door de verplichting van aanvangsbegeleiding. Een directeur die een geschikte leraar negatief zou beoordelen, zou zichzelf in de voet schieten, aldus nog de minister. Dat klopte natuurlijk, maar… de kernkwestie zal, lijkt mij, altijd blijven: hoe precies bepaalt zo’n evaluator dat iemand niet geschikt is op dat moment in een erg complexe job, met heel wat verschillende kanten en met niet altijd eenvoudige impact van de context in kwestie op die job.

Vragensteller Vandenberghe bleef het vermeende misbruik (voor zover het bestaat, terecht, leek mij) aanklagen en zocht naar manieren om er toch tegenin te gaan vanuit de overheid: vandaar zijn vraag om eventueel de Onderwijsinspectie in te schakelen voor een controle op de aanvangsbegeleiding. Interveniënt Loes Vandromme vroeg naar cijfers inzake het beroep van leraren tegen een negatieve evaluatie en inzake het ontbreken van aanvangsbegeleiding. Ze keek ook uit naar de lopende procedure rond proeftuinen in het kader van de herwaardering van de leraar, die eventueel op een flexibeler personeelsbeleid betrekking zouden hebben. Interveniënt Jan Laeremans sprak ongeveer in dezelfde zin als vragensteller Vandenberghe en als interveniënt Vandromme wat cijfers betrof. Allemaal heel redelijk dus. Interveniënt Karolien Grosemans bleek, -- wat vreemd, vond ik --, de vragensteller minder goed te begrijpen: ze sprak wel terecht over de fundamentele kwestie van de spanning tussen overheidsoptreden (door de minister) en vertrouwen geven aan de scholen, die in zovele onderwijsbeleidsmateries aan de orde is, maar ook Vandenberghe zag dat wel zo. Alleen, hij zocht een middel om te kunnen optreden tegen mogelijk misbruik, waarover hij in zijn eerste repliek wel wat forser uit de hoek kwam dan in zijn inleiding, terwijl Grosemans vond dat er volgens haar heel wat cowboyverhalen de ronde deden. Maar nét dát weten we dus niet en mij lijkt het uiterst moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk, om dat echt te weten te komen. Interveniënt Johan Danen ten slotte wilde het personeelsbeleid in scholen versterken (hoe precies zei hij er niet bij) en zijn uitspraak over de moeilijke situatie van beginnende leraren vond ik uiterst to the point, zelfs nu véél moeilijker, denk ik, dan in een (onbepaald) verleden.

Minister Weyts verdedigde toch het compromis dat hij bereikt had wegens evenwichtig en lichtte de mogelijkheden in de nieuwe regelgeving nog wat verder toe (met ook wel wat herhaling). Hij wist niet wat er hiervan in de ingediende proeftuinvoorstellen aan bod kwam. Ten slotte wees hij op de mogelijkheden in de ontslagprocedure (dus voor vastbenoemden zelf) om te argumenteren dat scholen op dat stuk toch meer vrijheid gekregen hadden. Ook dat klopte uiteraard wel.

In zijn slotwoord liet vragensteller Vandenberghe de opmerking aan zijn adres van interveniënt Grosemans niet over zijn kant gaan: hij was daarover een beetje ontgoocheld. Voor het overige, gaf hij trouwens in een wel nogal lang slotwoord opnieuw blijk van heel veel zin voor realisme in dezen.

Reageren kan bij Wilfried Van Rompaey: wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen

Verwante artikels

OVER DEZE BLOG

Deze blog is niet bedoeld als formeel standpunt van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, evenmin als een puur verslag, maar wel als een niet-neutraal, persoonlijk commentaar op vooral ook politieke aspecten van de parlementaire onderwijsactiviteiten, zowel in de Commissie Onderwijs en de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement als uitzonderlijk ook in een andere vakcommissie die occasioneel relevant kan zijn voor het beleidsdomein Onderwijs.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio