“Ik heb al wat geld gevonden”, zo begon Elisabeth Meuleman optimistisch haar intro. Koen Daniëls had net voordien (bij een vraag over de programmatie in het hoger onderwijs) zich van zijn budgettair-filosofische kant laten zien, incl. een duidelijk communautair tintje c.q. sneer. Was het een theoretisch, vals debat (cf. interveniënt Arnout Coel)? Of had topman van het GO! Koen Pelleriaux in een Humo-interview toch een reëel punt? Wat was het? Hoe zat het met die zgn. budgettaire onderbenutting door niet-ingevulde lerarenopdrachten wegens een lerarentekort? Een poging alvast in gewonemensentaal: de begroting raamt (voor diverse posten) de inkomsten en uitgaven per definitie vóór een bepaald jaar begint; daarbij houdt men al meteen rekening ermee dat een bepaald bedrag wel opgenomen wordt in de begroting maar dat (vermoedelijk) later toch niet uitgegeven zal moeten worden (nwvr: tenminste, dat dácht ik, maar aan het eind van de bespreking (cf. infra) leek er toch nog iets anders aan de hand…); ná afloop van het bewuste jaar maakt men de jaarrekening op met de reële inkomsten en uitgaven en ziet men hoeveel de onderbenutting werkelijk bedraagt. Die situatie vormt dan weer mede de basis voor de volgende begroting (naast uiteraard de kostprijs van eventueel nieuw beleid) enz. Minister Weyts?
Diens betoog hing vooral op aan twee overwegingen: één, er was in het open-endsysteem in het onderwijs niet minder dan 3,19 miljard euro recurrent bijgekomen sinds het begin van de legislatuur (+26,5%), en twee, het inzetten van de onderbenutting (zoals Koen Pelleriaux had betoogd) stond volgens de minister gelijk met het ter discussie stellen van het huidige open-endsysteem zelf en dus met het promoten van een geslotenenveloppensysteem. Het eerste begreep ik als financiële leek, het tweede niet, maar dat kon dus volledig aan mij liggen. Met vragensteller Meuleman erbij waren we wel alvast met twee. Uiteraard bewees dat nog niets en ik laat het dus graag over aan financiële experten om de ware, objectieve aard der dingen in dezen te beoordelen. En vooral ook de precieze manier waarop die onderbenutting voorafgaandelijk geraamd wordt (én de evolutie daarvan in de tijd), zoals vragensteller Meuleman expliciet bijkomend vroeg (cf. infra).
Nog een ander punt uit de redenering van de minister had ik ook wél begrepen: wanneer er op een bepaald moment gewoon geen leraren beschikbaar zijn voor bepaalde opdrachten, dan helpt meer geld geven op zich niet. Dan moet inderdaad, voor zover mogelijk, uit een ander vaatje getapt worden. De minister zei daarnaast meer financieel heil te verwachten van wijzigingen bij de organisatie van het onderwijs, zelfs binnen de huidige regelgeving, en hij verwees daarbij naar de onlangs goedgekeurde proeftuinen.
Bij de bespreking waren er niet alleen de “lessen” inzake begroting, maar er werd uiteraard ook een omvangrijk deel van het rijke dossier van het lerarentekort overgedaan, wat bijvoorbeeld interveniënt Loes Vandromme de kans bood om nogmaals naar de recente onderwijsnota van haar partij te verwijzen.
Maar vooral het einde, het ook omvangrijke slotwoord van vragensteller Meuleman, vond ik interessant, waar ze vroeg of het klopte dat er voor de lonen van leraren in de begroting, relatief gesproken, in voortdurend minder voorzien werd, omdat men er daar al van uitging dat er toch hoe langer hoe meer lerarenopdrachten niet zouden ingevuld kunnen worden. Dat zou dan verklaren waarom (cf. minister Weyts’ partijgenoot Coel) aan het eind van de rit inderdaad ruim 99% van de geraamde uitgaven ook effectief gedaan werden (dus toch weinig overschot of onderbenutting). Daarop kwam geen antwoord meer, maar ik zou het wel graag kennen. Financiële experten, hallo?
Lees de bespreking van de “Vraag om uitleg over de besparing van een half miljard euro op de onderwijsbegroting door het lerarentekort van Elisabeth Meuleman” aan minister Ben Weyts.
Reageren kan bij Wilfried Van Rompaey: wilfried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen