In onderstaande documenten vind je een algemene aanzet en een uitgewerkt voorbeeld om te werken rond het leerplandoel: "De leerlingen doorlopen een onderzoekscyclus in samenhang met inhouden van specifieke eindtermen van de studierichting".
In onderstaand document vind je mogelijke onderzoeksvragen en -vormen gelinkt aan specifieke inhouden van de leerplannen moderne vreemde talen. Bij elke onderzoeksvraag zie je voor welke studierichting die geldt.
Voorbeeld 1: welk beeld koppelen Fransen/Duitsers/Engelsen aan courante woorden?
Dit is een uitgewerkt voorbeeld voor de focus pragmatiek, gelinkt aan het leerplandoel: 'De leerlingen analyseren hoe de context de betekenis van een taaluiting beïnvloedt'.
Je bent een werknemer in een reclamebureau. Je krijgt een vraag om een campagne op te zetten voor hondenvoeding. Welk beeld van een hond slaat het best aan bij een Engelstalig/Franstalig/Duitstalig/Nederlandstalig ... publiek?
Bijvoorbeeld als ze het woord hond horen denken alle Britten aan een corgi, alle Duitsers aan een Duitse herdershond, alle Fransen aan een Franse buldog en mensen denken in het algemeen aan de hond die ze zelf hebben.
De leerlingen reflecteren in groepjes van twee en ze koppelen hun hypotheses klassikaal terug.
De leerlingne moeten de onderzoeksvraag SMART formuleren. Ze krijgen inzicht in het SMART formuleren van vragen, bijvoorbeeld door modelleren en nadien voorbeeldvragen te bekijken en aan te passen aan het SMART-model.
Ze formuleren deelvragen bij hun onderzoeksvraag, bijvoorbeeld:
De leerlingen zijn vertrouwd met onderzoeksmethodes uit de natuurwetenschappen. Via brainstorm zoeken ze geschikte onderzoeksmethodes voor deze onderzoeksvraag. Bijvoorbeeld literatuuronderzoek, enquête, veldonderzoek (corpus samenstellen), interviews, observatie.
De leerlingen kiezen een onderzoeksmethode, ze bepalen hoe ze de gegevens gaan verzamelen en ze bepalen een plan van aanpak met onder andere timing op basis van opgegeven, tussentijdse deadlines. Ze bepalen de vorm waarin ze de resultaten van het onderzoek zullen voorstellen (bijvoorbeeld wetenschappelijke poster, infographic, pitch).
Om de gegevens te verzamelen, laat je de leerling die bijhouden in een (digitale) databank, bijvoorbeeld de antwoorden van de Googleformulieren, het opgestelde corpus, screenshots van zoekopdrachten met correcte bronvermelding, opnames, een dagboek met eigen notities.
De leerlingen beoordelen en verwerken de verzamelde data. Ze krijgen tijdig de kans om hun onderzoeksmethode bij te sturen indien ze merken dat de onderzoeksmethode gekozen in de vorige fase te weinig resultaten oplevert.
De leerlingen trekken tussentijdse conclusies die ze aan elkaar voorleggen (bijvoorbeeld met een digitale tool zoals Flip). Indien mogelijk vergelijken ze de eigen conclusies met een bestaand onderzoek. Op basis van peerevaluatie sturen ze bij waar nodig (bijvooorbeeld verder onderzoek nodig, verduidelijking, extra deelvragen).
De leerlingen stellen hun onderzoek voor op een mondelinge of schriftelijke manier zoals gekozen in hun onderzoeksplan. De leerling rapporteert over het gehele proces, met aandacht voor de dynamiek van dat proces (bijvoorbeeld hindernissen, succeservaringen, bijsturingen).
Ze formuleren een gepast en onderbouwd antwoord op hun onderzoeksvraag. De leerlingen beoordelen het gelopen proces: ze geven een appreciatie aan het resultaat. Ze formuleren wat ze zullen veranderen indien ze een gelijkaardig project opnieuw doorlopen.
Na elke fase is er ruimte voor reflectie, bijvoorbeeld via een logboek, exit-ticket, peerevaluatie of een reflectiegesprek met de leraar of mentor. In de evalutie moet je het respecteren van het onderzoeksplan en de reflecterende houding van de leerling meenemen. Het gelopen proces is belangrijker dan het afgeleverde eindresultaat.