De inspirerende doelen zijn bedoeld voor scholen die ervoor kiezen om extra uren toe te kennen uit het complementair gedeelte om het leerplandoel. De leerlingen analyseren bij bewegingsactiviteiten het anatomisch, fysiologisch of biomechanisch functioneren verder uit te diepen.
De verwijzing naar de doelen van de (oude) leerplan wetenschappen in Sportwetenschappen derde graad vind je cursief gedrukt:
Je vindt op de leerplanpagina cursusteksten van VTS rond ‘Bewegingsanalyse’, ‘Anatomie (gevorderd)’ en ‘Sportfysiologie (gevorderd)’. Dit materiaal kan gebruikt worden om de lessen uit te werken. VTS vraagt evenwel uitdrukkelijk om deze cursusteksten niet integraal te kopiëren als cursus voor de leerlingen.
1.1 De leerlingen leggen in functie van een bewegingsanalyse het verband tussen enerzijds de structuur van beenderen, spieren en gewrichten en anderzijds de beweging. (LPD B21 oud leerplan biologie SW)
1.2 De leerlingen herkennen en verklaren, aan de hand van voorbeelden uit sport- of trainingssituaties statische en dynamische spiercontracties. (LPD B22 oud leerplan biologie SW)
Wenk: Bij LPD 1 en LPD 2
verschillende fasen beschreven. Met een stokfiguur kan men het aantal lichaamssegmenten met bijhorende mogelijkheden van gewrichtsrotatie voorstellen.
Bijvoorbeeld: De skeletspieren kunnen op basis van hun functie ingedeeld worden in:
Bij bepaalde sporten zijn er veel typische statische houdingen: kruishang aan de ringen bij artistieke gymnastiek, starthouding bij spurt...
Lopen, springen, werpen, trappen zijn dan weer voorbeelden van typische dynamische bewegingen.
Wenk: Suggesties voor onderzoeksopdracht:
sportactiviteit?
sportletsel (vb. fietsen met knieletsel)?
2.1 De leerlingen leggen transportfysiologie bij de mens uit aan de hand van structuur en werking van hart, bloedvaten, longen en lymfevaten.
Wenk: Volgende aspecten breng je aan bod:
Wenk: Je vindt inspiratie in de cursusmodule van VTS (fysiologie en sportfysiologie)
2.2 De leerlingen illustreren/verklaren de aerobe en anaerobe energielevering bij sportinspanningen. (LPD B17 oud leerplan biologie SW)
Wenk: Het gebruik van de celademhalingssystemen kan in verband gebracht worden met:
Wenk: Vergelijking met de factoren die de reactiesnelheid beïnvloeden kan hier aan bod komen. In de trainingsleer zijn 2 dingen van belang: capaciteit (benzinetank) en vermogen (versnellingsbak).
Deze omstandigheden en noden kunnen gekoppeld worden aan verschillende types van inspanning in de verschillende sporttakken. Vb.: Spurters trainen anders dan lange afstandslopers.
Wenk: Suggesties voor onderzoeksonderwerpen
2.3 De leerlingen meten en interpreteren fysiologische parameters in functie van een evenwicht tussen sportprestaties, fysieke conditie en gezondheid. (LPD B24 oud leerplan biologie SW)
Wenk: Suggesties voor practicum
lactaatmetingen;
Wenk: Suggesties voor onderzoeksonderwerpen
Meten
2.4 De leerlingen lichten de trainingsprincipes toe aan de hand van wetenschappelijke aspecten van fysieke fitheid en het fysiek prestatievermogen. (LPD B23 oud leerplan biologie SW)
Wenk: Binnen de kinesiologie (kennis van de functie van spieren en gewrichten) wordt fysieke fitheid omschreven als de mogelijkheid van de mens om fysieke activiteiten te kunnen uitvoeren die nodig zijn om te voorzien in zelfredzaamheid, zelfexpressie, werk, opvoeding, vrije tijd, gezondheid en competitie.
Wenk: Fysieke fitheid veronderstelt de aanwezigheid van een aantal conditionele eigenschappen zoals kracht, lenigheid, snelheid, uithouding en coördinatie. Aangepaste trainingen zullen zorgen dat de fysieke fitheid optimaal (maximaal) bereikt wordt.
Wenk: Basisprincipes van training en inspanning zijn: overload, supercompensatie, specificiteit van de oefeneffecten, individualiteit en omkeerbaarheid.
3.1 De leerlingen illustreren de verandering van positie van het zwaartepunt van een lichaam in verschillende sport- of bewegingssituaties.
Wenk: De leerlingen onderzoeken effecten van verschillende lichaamszwaartepuntposities van een lichaam in verschillende sport- of bewegingssituaties.
Concrete voorbeelden:
Je kan de leerlingen de ligging van het zwaartepunt van een lichaam laten bepalen en de verandering van positie van het zwaartepunt van een lichaam in verschillende sport- of bewegingssituaties. Een lichaam kan een voorwerp (bv. een speer) of een persoon zijn. Voorbeelden:
3.2 De leerlingen onderscheiden lineaire, angulaire en samengestelde bewegingen in sportsituaties.
Wenk: Zie cursusmodule bewegingsanalyse (VTS).
3.3 De leerlingen herkennen de wetten van Newton in sport- of bewegingssituaties:
Traagheidswet
Versnellingswet
Reactiewet.
Wenk: Zie cursusmodule bewegingsanalyse (VTS).
Wenk: Je kan voor de traagheidswet een onderscheid maken tussen situaties waarbij de resulterende kracht op een voorwerp nul is en situaties waarbij dat niet zo is. Voorbeelden:
3.4 De leerlingen tonen de werking van het krachtmoment aan in verschillende sport- en bewegingssituaties.
Wenk: Je kan het krachtmoment t.o.v. een punt bepalen vanuit experimentele waarnemingen.
Wenk: Je kan het resulterende krachtmoment bepalen in verschillende sport- en bewegingssituaties. Voorbeelden die je aan bod kan laten komen:
Wenk: Je kan soorten hefbomen aan bod laten komen. Voorbeelden:
3.5 De leerlingen passen de begrippen hoeveelheid van beweging en krachtstoot toe in bewegings- en sportsituaties.
Wenk: Uit F = m.a kan je makkelijk het verband tussen krachtstoot en bewegingshoeveelheid afleiden.
F = m.a => F = m.∆v/∆t => F.∆t = m.∆v = m.v – m.v0 => F.∆t = p – p0 => F.∆t = ∆p
Wenk: De leerlingen hoeven niet te rekenen, maar wel in te zien dat het effect van kracht (∆v) niet alleen afhankelijk is van de grootte van de kracht maar ook van de stootduur ∆t. Voorbeelden:
Wenk: Voorbeelden van sport- of bewegingssituaties die je kan behandelen:
3.6 De leerlingen beschrijven de rechtlijnige beweging in bewegings- en sportsituaties.
Wenk: Je kan een analyse maken van de snelheid bij de 100 m sprint.
(bv. Usain Bolt Peking 2008).
Wenk: Je kan met grafieken werken (snelheidsgrafieken zijn het eenvoudigst).
Wenk: Je kan het verschil duiden tussen gemiddelde en ogenblikkelijke snelheid. Een wielertoerist die een gemiddelde haalt van 25 km/h is al een goede fietser vermits je in het verkeer soms moet vertragen, even stilstaan …
3.7 De leerlingen beschrijven de horizontale en de schuine worp kwalitatief met als doel de sportprestaties te verhogen.
Wenk: De maximum dracht van een schuine worp kan je vanuit een sportcontext aanbrengen. Je kan bijvoorbeeld onderzoeken wat de ideale werphoek van de kogel moet zijn om een maximale dracht te hebben. Dat kan experimenteel bepaald worden met een NERF-pistooltje.
Wenk: Je kan ook animaties van de schuine worp gebruiken.
3.8 De leerlingen beschrijven de cirkelvormige beweging in bewegings- en sportsituaties.
Wenk: Volgende begrippen kan je aan bod laten komen:
Wenk: Ook bewegingen langs een deel van een cirkel kan je aan bod laten komen (bv. nemen van bochten) waarbij je de grootte van de snelheid als constant beschouwt. De centripetale kracht die nodig is om in de cirkelbeweging te blijven wordt geleverd door de wrijvingskracht van het wegdek op de banden van een wagen die een bocht neemt.
Wenk: Het verschil tussen baan- en hoeksnelheid kan je illustreren via de verschillende tandwielen vooraan en achteraan bij een racefiets. Het verzet van een fiets (bv. 52x13) kan ter sprake komen.
Wenk: g-krachten in bv. formule-1 races kunnen aan bod komen.
4.1 De leerlingen leggen de stofwisselingsfysiologie en secretie bij de mens uit in samenhang met de structuur en werking van de betrokken organen.
Wenk: Betrokken organen in functie van vertering en secretie komen aan bod: mond, slokdarm, maag, dunne darm, twaalfvingerige darm, dikke darm, pancreas, lever, nieren.
Wenk: Je kan de energiebehoefte om het basaal metabolisme te onderhouden aan bod brengen in samenhang met de grotere energiebehoefte tijdens intensieve activiteiten als sporten en bewegen. Het is belangrijk dat leerlingen inzien dat de cellen anaërobe en aërobe energiesystemen combineren om aan de ATP-vraag te voldoen.
Wenk: Je kan de aandacht vestigen op de verzuring van spieren die tijdens het sporten de enzymwerking beïnvloedt; een verminderde enzymwerking heeft op haar beurt weer een effect op de werking van de spieren.
Wenk: De term darmmicrobiota of darmbiota verwijst naar de micro-organismen (bacteriën, schimmels, gisten, protisten en protozoa) van onze spijsvertering en vervangt de verouderde term ‘darmflora’ of ‘flora’. Het meeste onderzoek naar de relatie tussen micro-organismen en gezondheid spitst zich toe op bacteriën.
Wenk: Het nut van pre- en probiotica in samenhang met gezonde voedingsgewoontes kan aan bod komen.
4.2 De leerlingen beschrijven de basisprincipes van gezonde voeding voor de sporter tijdens recreatief en intensief sporten.
4.3 De leerlingen illustreren aan de hand van voorbeelden de behoefte aan specifieke voedingsstoffen voor, tijdens en na sportinspanning. (LPD 18 oud leerplan biologie SW)
4.4 De leerlingen illustreren voor- en nadelen van voedingssupplementen bij sporters op basis van actuele wetenschappelijke inzichten.
Wenk: Bij LPD 16, 17 en 18