Voorbeeld - Kansen interpreteren

In leerplan III-Wis-a bestemd voor leerlingen van de 3de graad A-finaliteit staat een leerplandoel rond kansen: “LPD6 De leerlingen interpreteren kansen in betekenisvolle contexten.”
In dit inspirerend voorbeeld lichten we twee lesactiviteiten toe waarmee je kan werken aan dit leerplandoel en delen we enkele vragen als inspiratie voor het beoordelen ervan.

Lesactiviteit 1 met dobbelstenen

sla link op in klembord

Kopieer

Deze activiteit bouwt verder op één van de wenken in het leerplan.

Verdeel de klas in kleine groepen. Elke groep krijgt twee dobbelstenen en een tabel met de getallen 1 tot en met 12. Leg de opdracht uit: elke groep gooit 10 keer, berekent de som en houdt bij hoe vaak een uitkomst voorkomt door een streepje te zetten bij de uitkomst in de tabel. Vraag elke groep eerst om te voorspellen welk getal het vaakst zal voorkomen en noteer aan het bord, daarna voeren ze de opdracht uit.

12345
678910
1112131415


Deze tabel bezorg je aan de leerlingen, een versie ervan teken je ook aan het bord. Zet ook de groepsvoorspellingen (de door elk van de groepjes voorspelde vaakt voorkomende som) aan het bord.

Nadat leerlingen hun resultaten hebben genoteerd, verzamel je de resultaten van alle groepen: teken de tabel op het bord en laat aanvullen. Het doel is om het patroon te ontdekken. Dat patroon wordt duidelijker bij een groter aantal worpen. Je kan leerlingen hierop wijzen door de bespreking niet uit te stellen tot van alle groepen de resultaten aan het bord staan. Heb je bijvoorbeeld 7 groepen van 2, laat dan bijvoorbeeld 3 groepen aanvullen op het bordschema.

Stel dan vragen zoals deze (V= vraag, A= modelantwoord):

  • V: Hier staan de resultaten van 30 keer gooien. Wat vertellen de resultaten (de streepjes in jullie tabel) over de kans dat je een bepaald getal gooit?
  • A: De getallen met de meeste streepjes, zoals 7, hebben de grootste kans om gegooid te worden. De getallen met bijna geen streepjes, zoals 2 en 12, hebben de kleinste kans.
  • V: Straks laten we de andere groepjes hun uitkomsten erbij zetten. Voor welke uitkomst zal dit niets veranderen? Waarom?
  • A: Bij 1,maar ook bij 13, 14 en 15 zullen geen streepjes komen omdat je die nooit als som kan uitkomen met twee dobbelstenen nooit 1 kunt uitkomen. Het kleinst mogelijke is 2 want 1 + 1, het hoogst mogelijke is 12 want 6 + 6. Die 2 sommen kun je dus op 1 manier uitkomen.
  • V: Waarom heeft het getal 7 zo'n grote kans? Hoe kunnen jullie dat uitleggen?
  • A: Omdat je de som van 7 op veel verschillende manieren kunt maken. Je hebt meer combinaties om tot 7 te komen, zoals 1+6, 2+5 of 3+4. De getallen 2 en 12 kun je maar op één manier maken.
  • V: Jullie hebben per groepje voorspeld welke som het meeste zou voorkomen. Met wat je nu ziet gebeuren: wat is een goede groepsvoorspelling en waarom?
  • A: 7 omdat die som het vaakst voorkomt en dus de grootste kans heeft. Bij een weddenschap zou ik nooit inzetten op 2 of 12 omdat die bijna nooit voorkomen en de kleinste kans hebben. (Voor als niemand 7 koos, in de tabel bij  de extra wat verderop in dit inspirerend voorbeeld zie je per som de mogelijke manieren om die te bekomen. Ook 6 en 8 blijken daaruit bijvoorbeeld goede voorspellingen.)

Kondig aan dat de andere groepen nu groep per groep hun resultaten zullen aanvullen.

  • V: Wat verwachten jullie dat zal gebeuren met de verdeling van de streepjes?
  • A: De verdeling van de streepjes wordt duidelijker. De 7 zal nog meer boven de rest uitsteken, en de 2 en 12 blijven onderaan. Hoe vaker je gooit, hoe meer de resultaten de echte kansen laten zien.

Extra

sla link op in klembord

Kopieer

Het kan zinvol zijn om na de dobbelsteenactiviteit te benadrukken dat het aantal mogelijke uitkomsten niet voldoende is om de kans te kennen. Dat kan je doen door onderstaande tabel te projecteren, die te interpreteren met de leerlingen (stel vragen: wat staat in de eerste kolom, wat staat in de tweede kolom, wat wil de lijn zeggen met 3 als som ...) en dan afwisselend de aandacht van de leerlingen te vestigen op de eerste kolom:"11 mogelijkheden, je zou dus mogelijk denken aan een kans van 1 op 11 voor elke uitkomst" en dan de tweede kolom: "maar niet elke mogelijkheid is even waarschijnlijk, je kunt 2 bv. op minder manier gooien dan 3 of 4".

Som van de worpenMogelijke combinaties met 2 dobbelstenen
2 (1,1)
3 (1,2), (2,1) 
4 (1,3), (2,2), (3,1) 
5 (1,4), (2,3), (3,2), (4,1) 
6 (1,5), (2,4), (3,3), (4,2), (5,1) 
7 (1,6), (2,5), (3,4), (4,3), (5,2), (6,1) 
8 (2,6), (3,5), (4,4), (5,3), (6,2) 
9 (3,6), (4,5), (5,4), (6,3) 
10 (4,6), (5,5), (6,4) 
11 (5,6), (6,5) 
12 (6,6) 

Om te controleren of leerlingen dit snappen, kun je nu vragen om per twee na te denken over de uitspraak bij de afbeelding hieronder: "Klopt de uitspraak? Waarom?"

Modelantwoord
De uitspraak klopt niet. De kans zal niet precies 1 op 2 zijn. Is het een goede basketballer dan zal de kans wellicht hoger zijn, is het een slechte basketballer dan is de kans mogelijk kleiner. Mogelijk merken leerlingen ook op dat de basketballer in de figuur ook wel slecht georiënteerd staat (zo met zijn rug naar de ring), de kans is hier dus wellicht kleiner dan 1 op 2. Hoeveel de kans is zou je experimenteel voor de basketballende jongere kunnen gaan trachten te benaderen door die héél vaak te laten mikken, te tellen hoe vaak die scoort en dan het aantal keer scoren te delen door het aantal keer mikken. In elk geval is het niet zo dat omdat er 2 mogelijkheden (scoren of niet scoren) de kans ook 1 op 2 is.
 
Je kunt leerlingen erop wijzen dat dezelfde redenering opgaat als het gaat over het winnen van de lotto: het is niet omdat je ofwel wint ofwel niet wint dat de kans op winst 1 op 2 is, de kans op het winnen van de lotto ligt veel lager.

Lesactiviteit 2 met stellingen

sla link op in klembord

Kopieer

Geef de leerlingen de volgende tien stellingen, laat wat witruimte tussen de stellingen om na bespreking een modelantwoord te noteren.

Stellingen

sla link op in klembord

Kopieer

  1. Ik heb 6 keer met een dobbelsteen gegooid en 6 keer een 5 gegooid. De kans dat ik de volgende keer weer een 5 gooi, is heel klein.
  2. Bij een loterij is de kans om te winnen 1 op 10. Als er 10 mensen meedoen, wint er zeker één iemand.
  3. Als je een fietshelm draagt, is de kans op een verkeersongeval kleiner.
  4. Bij het roulettespel (afbeelding van een roulettewiel hieronder) is de kans dat de bal op rood landt even groot als de kans dat hij op zwart landt. 
  5. Als de kans op een bosbrand vergroot, betekent dit dat een bosbrand zeker zal gebeuren.
  6. Je hebt een doos met 10 rode en 10 blauwe knikkers. De kans om een rode knikker te pakken is 50%.
  7. Ik heb 5 keer op rij een munt gegooid en het was telkens 'kop'. De kans dat het de zesde keer weer 'kop' is, is groter dan 'munt'.
  8. Als je met twee dobbelstenen gooit, is de kans om '3' te gooien (bv. een 1 en een 2) even groot als de kans om '10' te gooien (bv. een 4 en een 6).
  9. De kans dat het morgen regent is 1 op 10. De kans dat het niet regent is dus 9 op 10.
  10. De kans dat ik een gokspel win met een winkans van 1 op 100 is even groot als de kans dat ik een gokspel win met een winkans van 1 op 10.

Leerlingen moeten bepalen of de stelling waar of niet waar is en hun antwoord kort beargumenteren. Laat leerlingen in groepjes van 2 of 3 werken en hun argumentatie oefenen en kort noteren op een kladblad. Speel daarna een waar-niet waar-spel in twee rondes waarbij je groepsnamen op het bord zet en scores turft.
Eerst speel je voor stellingen 1 tot 5. Vraag: ‘waar of niet waar’ voor alle stellingen, roep de winnaar uit en laat de stellingen één voor één laten argumenteren. Vat telkens samen en laat kort noteren.
 
Voor de eerste 5 stellingen zijn dit modelantwoorden:
1. Niet waar. Een dobbelsteen heeft geen geheugen; de kans blijft altijd 1 op 6.
2. Niet waar. De kansberekening is geen garantie. Het is waarschijnlijk dat er één winnaar is, maar niet zeker.
3. Niet waar. De helm verkleint de kans op letsel àls er een ongeval plaatsvindt. De kans op een ongeval verkleint niet door het dragen van een fietshelm. Een fluohesje bijvoorbeeld kan wel de kans op een ongeval verkleinen. Door een fluohesje te dragen, is de kans kleiner dat je niet opgemerkt wordt en daardoor kun je mogelijk een ongeval voorkomen. Een helm kan geen ongeval voorkomen. (Al kan het natuurlijk een fluohelm zijn :) en dan kan het wel.)
4. Niet waar. Op de roulettetafel is ook een groen vakje (0), wat de kansen voor rood en zwart kleiner dan 50% maakt.
5. Niet waar. Een grotere kans maakt een gebeurtenis waarschijnlijker, niet gegarandeerd/zeker.
 
Daarna laat je de groepen opnieuw nadenken over de stellingen 6 tot 10. Ze mogen hun antwoorden en argumenten aanpassen. Vervolgens speel je analoog zoals bij de eerdere stellingen: eerst waar/niet waar, dan winnaar uitroepen en groei bij de groepen benadrukken, vervolgens elk antwoord laten argumenteren en kort samenvatten en noteren.
 
Dit zijn modelantwoorden bij stellingen 6 tot 10:
6. Waar. Er zijn evenveel rode als blauwe knikkers, dus de kans is de helft.
7. Niet waar. Elke worp is een nieuwe gebeurtenis, waarbij de uitkomst niet afhangt van een vorige worp. Bij een eerlijke munt (waar we hier vanuit gaan) blijft de kans 50%.
8. Niet waar. Het gooien van 3 kan op twee manieren ((1,2), (2,1)), een 10 kan op drie manieren ((4,6), (5,5), (6,4)). De kans op 10 is dus groter.
9. Waar. De totale kans is 100% of 10 op 10.
10. Niet waar. 1 op 10 is een veel grotere kans dan 1 op 100.

Extra

sla link op in klembord

Kopieer

Na de stellingen, tussen de twee rondes of als extraatje voor snellere groepjes is dit een mogelijke bijvraag V met modelantwoord A:

  • V: Links hieronder zie je een rouletteschijf zoals gebruikt in Europa, rechts zoals in Amerika. Hoe verschillen ze? Wat betekent dat voor het casino?
  • A: In een Amerikaanse rouletteschijf is een extra groen vakje ‘00’. Stel je zet in op rood, dan verlies je bij alle zwarte vakjes + de groene vakjes. Soortgelijk voor zwart. Het werkt ook zo dat als je inzet op even, dat je verliest bij alle oneven en bij 0 of 00. Soortgelijk voor oneven. Je kans om te winnen verkleint dus een beetje door het extra groene vakje, wat goed uitkomt voor het casino. 

Enkele vragen

sla link op in klembord

Kopieer

Hieronder vind je enkele vragen om bij leerlingen het interpreteren van kansen te beoordelen. Vooral vanuit de argumentatie van leerlingen krijg je hier een goed beeld op. Merk op: als alternatief zou je deze of soortgelijke vragen kunnen omvormen tot waar-niet waar-stellingen met argumentatie.

De meerkeuzevragen

sla link op in klembord

Kopieer

Som van de worpenMogelijke combinaties met 2 dobbelstenen
0 
1 
2 (1,1)
3 (1,2), (2,1) 
4 (1,3), (2,2), (3,1) 
5 (1,4), (2,3), (3,2), (4,1) 
6 (1,5), (2,4), (3,3), (4,2), (5,1) 
7 (1,6), (2,5), (3,4), (4,3), (5,2), (6,1) 
8 (2,6), (3,5), (4,4), (5,3), (6,2) 
9 (3,6), (4,5), (5,4), (6,3) 
10 (4,6), (5,5), (6,4) 
11 (5,6), (6,5) 
12 (6,6) 
13 
14 
15 

Vraag 1

sla link op in klembord

Kopieer

Bekijk de tabel hierboven met alle mogelijke worpen van twee dobbelstenen.
 
Wat is het verschil in kans tussen het gooien van een 3 en een 7? Kies de juiste uitspraak en leg uit.
a) De kans op een 3 en een 7 zijn even groot.
b) De kans op een 3 is kleiner dan de kans op een 7.
c) De kans op een 3 is groter dan de kans op een 7.

Vraag 2

sla link op in klembord

Kopieer

Sarah wint als ze een '6' gooit met één dobbelsteen. Tom wint als hij 'dubbel 1' gooit met twee dobbelstenen. Kies de juiste uitspraak en leg uit.
a) Sarah heeft de grootste kans.
b) Tom heeft de grootste kans.
c) Ze hebben evenveel kans.

Vraag 3

sla link op in klembord

Kopieer

Op een kraslot staat: 'Kans op een prijs: 1 op 5'. Je koopt 25 van deze loten. Kies de juiste uitspraak en leg uit.
a) Je wint zeker een prijs.
b) Je wint waarschijnlijk wel, maar het is niet zeker.
c) Je wint zeker geen prijs.

Vraag 4

sla link op in klembord

Kopieer

Kies de juiste uitspraak en leg uit.
a) De kans op een verkeersongeval wordt kleiner door het dragen van een gordel.
b) De kans op een overstroming wordt groter door de aanleg van dijken (zie figuur hieronder).
c) De kans op een bosbrand wordt groter door droogte.

Vraag 5

sla link op in klembord

Kopieer

Deze vraag gaat over de krantenkop hieronder. 
Kies de juiste uitspraak en leg uit.
a) Er is meer kans op een storm dan op geen storm.
b) De kans is verdubbeld, dus het is zeker dat het stormt.
c) De kans dat het niet stormt is groter dan de kans dat het wel stormt.

Modelantwoorden

sla link op in klembord

Kopieer

Hieronder vind je modelantwoorden. Argumentatie beoordelen is niet zo makkelijk. Bepaal op voorhand wat je zeker in een antwoord wil zien.

Vraag 1

sla link op in klembord

Kopieer

Correct antwoord: b) De kans op een 3 is kleiner dan de kans op een 7.
De tabel laat zien dat je een som van 3 maar op twee manieren kunt gooien. Je kunt een som van 7 op wel zes manieren gooien. Omdat er meer manieren zijn om een 7 te gooien, is de kans om een 7 te gooien groter dan de kans om een 3 te gooien.

Vraag 2

sla link op in klembord

Kopieer

Correct antwoord: a) Sarah heeft de grootste kans.
Bij één dobbelsteen zijn er zes mogelijke uitkomsten, waarvan één goed is voor Sarah. Bij twee dobbelstenen zijn er veel meer dan zes mogelijke uitkomsten. Tom moet een specifieke combinatie gooien van al die mogelijkheden, waardoor zijn kans veel kleiner is.

Vraag 3

sla link op in klembord

Kopieer

Correct antwoord: b) Je wint waarschijnlijk wel, maar het is niet zeker.
Een kans van 1 op 5 wil zeggen dat als je superveel lotjes koopt gemiddeld 1 op de 5 een prijs oplevert. Ik koop 25 lotjes dus verwacht ik gemiddeld 5 lotjes met een prijs, maar dat is niet zeker. Bij elk lotje dat je koopt is de kans om een prijs te winnen 1 op 5 en de kans om geen prijs te winnen 4 op 5. Je kunt 25 keer na elkaar een waarschijnlijke uitkomst hebben (niet winnen) en dus geen prijs hebben.

Vraag 4

sla link op in klembord

Kopieer

Correct antwoord: c) De kans op een bosbrand wordt groter door droogte.
Droogte kan een rol spelen bij bosbrand. Door droogte worden bomen en planten droog, waardoor ze veel sneller vlam vatten en brand zich sneller verspreidt. Dit verhoogt de kans op een bosbrand.
Leerlingen kunnen ook uitleggen waarom a en b fout zijn. A is fout omdat het dragen van een gordel ervoor zorgt dat je veiliger bent àls er een ongeval gebeurt. Het verkleint de kans op letsel, niet de kans op een ongeval. B is fout omdat dijken juist gebouwd worden om de kans op een overstroming te verkleinen. Ze houden het water tegen.

Vraag 5

sla link op in klembord

Kopieer

Correct antwoord: c) De kans dat het niet stormt is groter dan de kans dat het wel stormt.
De kans op storm is 40%. Dat is nog steeds minder dan de helft. De kans dat het niet stormt is 60%. Omdat 60% groter is dan 40%, is het waarschijnlijker dat het niet stormt dan wel.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio
Kan ik je helpen?