De overheid heeft voor de eerste graad doelen basisgeletterdheid bepaald. Dat zijn doelen die elke individuele leerling moet bereiken op het einde van de eerste graad. In uitzonderlijke gevallen kun je als klassenraad gemotiveerd beslissen dat een leerling sommige doelen van de basisgeletterdheid niet moet bereiken.
Basisgeletterdheid maakt het mogelijk voor leerlingen om op het einde van de eerste graad aan de maatschappij te kunnen participeren. Vanuit die optiek zijn er doelen basisgeletterdheid vastgelegd voor Nederlands, digitale competentie en Wiskunde. Die keuze stemt in belangrijke mate overeen met de definitie van geletterdheid uit het Strategisch plan geletterdheid (2017-2024): “Geletterdheid omvat de competenties om informatie te verwerven, te verwerken en gericht te gebruiken. Dat betekent met taal, cijfers en grafische gegevens kunnen omgaan en gebruik kunnen maken van ICT. Geletterd zijn is belangrijk om zelfstandig te functioneren en participeren in de samenleving en is nodig om zich persoonlijk te kunnen ontwikkelen en bij te kunnen leren”.
Gezien elke leerling de doelen basisgeletterdheid moet bereiken op het einde van de eerste graad, werd het minimum aan basisgeletterdheid bepaald in functie van een overstap naar de tweede graad, waar elementaire wiskundige en talige kennis, inzichten en vaardigheden noodzakelijk zijn voor elke studierichting ongeacht de finaliteit en waar de digitale competentie ondersteunend is voor alle sleutelcompetenties.
In alle leerplannen staat de vorming van de leerling centraal. Elke leerling heeft recht op een brede en ambitieuze vorming. Als je als school inzet op die brede en ambitieuze vorming, maak je sowieso werk van basisgeletterdheid.
Toch kun je er in de loop van de eerste graad voor kiezen meer in te zetten op de doelen basisgeletterdheid. Dat zal vooral het geval zijn voor sommige leerlingen van de B-stroom.
Zo kan de begeleidende klassenraad in de loop van het eerste of tweede leerjaar (A/B) vaststellen dat het voor een leerling bijzonder moeilijk zal zijn om de doelen van de algemene vorming op voldoende wijze te behalen. Op dat moment kun je nagaan of de doelen basisgeletterdheid in het gedrang komen. Indien nodig kun je iets gerichter inzetten op sommige doelen van die basisgeletterdheid.
Als delibererende klassenraad blijf je het geheel van de algemene vorming bekijken.
“De deliberatievraag zelf houdt de blik op de toekomst. Wat ziet de klassenraad mogelijk op basis van de vorderingen die de leerling gedurende de eerste graad gemaakt heeft? Wat is voor die leerling de meest zinvolle studieloopbaan? Welke studiekeuze is het best afgestemd op de specifieke capaciteiten, interesses en behoeften van die leerling?”
Je houdt bij de beslissing rekening met keuzes die de begeleidende klassenraad eerder tijdens het schooljaar gemaakt heeft. Indien nodig kan je motiveren waarom de betrokken leerling sommige doelen van de basisgeletterdheid niet hoeft te bereiken.
De doelen van de basisgeletterdheid zijn onderliggend aan de leerplandoelen van de algemene vorming. Ze worden in het leerplan aangeduid met ‘BG’. In wat volgt verwijzen we naar de leerplandoelen van de algemene vorming. In die doelen bakenen we de basisgeletterdheid af.