Leerplandoel 5

De leerlingen benoemen gelijkenissen en verschillen tussen de courante westerse periodisering en een andere periodisering in tijd en ruimte.

  • Principes van periodisering: afbakening op basis van een selectie van kenmerken en van gebeurtenissen, symbolische begin- en einddatum, constructie achteraf
  • Beperkingen van periodisering in tijd, ruimte en maatschappelijke domeinen

Waarom?

sla link op in klembord

Kopieer

Periodes zijn interpretaties van het verleden en in die zin hebben ze geen absoluut karakter. Dat geldt ook voor tijdrekeningen. Leerlingen die dat inzien, zetten een belangrijke stap in de richting van kwaliteitsvol historisch denken.

Periodiseringen en tijdrekeningen berusten op afspraken: ze zijn tijd- en plaatsgebonden. In de eerste graad beperkte het leerplandoel zich tot het toelichten van beperkingen van de westerse periodisering en tijdrekening. De leraar bracht de leerlingen onder andere tot dat inzicht door hen vertrouwd te maken met andere periodiseringen en tijdrekeningen. In de tweede graad zijn de leerlingen in staat om zelf gelijkenissen en verschillen tussen de westerse periodisering en andere periodiseringen te benoemen, te vergelijken. Hiertoe passen ze principes van periodisering toe, w.o. de keuze van een tijdrekening. Nuanceren is een vorm van evalueren en gaat verder dan vergelijken.

Wat?

sla link op in klembord

Kopieer

De leerlingen kunnen in eigen woorden beperkingen opsommen van zowel de westerse periodisering als tijdrekening.
Mogelijke beperkingen van periodiseringen (algemeen gesproken, dus niet alleen voor de westerse) zijn:

  • periodes gelden vaak slechts voor een bepaalde geografische ruimte (denk aan de middeleeuwen die vooral West-Europees geïnspireerd zijn)
  • een indeling in periodes heeft de neiging om continuïteiten over periodes heen te verdoezelen (denk aan de economische dominantie van de landbouw duizenden jaren lang)
  • periodes belichten vaak nieuwe evoluties in de geschiedenis, terwijl natuurlijk niet alles meteen verandert en oud en nieuw naast elkaar blijven bestaan (denk aan het ontstaan van schriftculturen)
  • bij die nieuwe evoluties ligt de focus vaak slechts op een beperkt segment van de maatschappelijke domeinen (denk opnieuw aan het ontstaan van schriftculturen voor het einde van de prehistorie)
  • indelingen in periodes kunnen de duur (begrip uit leerplandoel 3) van periodes wat buiten beeld te houden. Dat merk je ook aan visuele voorstellingen van tijdlijnen, waar bijna vanzelf de schaal aangepast wordt (denk aan de prehistorie of het oude nabije oosten).
  • begin- en eindpunt(en) van periodiseringen schenken veeleer aandacht aan specifieke, concreet aanwijsbare breukmomenten en minder aan historische processen (denk aan de Franse Revolutie, terwijl de demografische revolutie meestal niet vermeld wordt).
  • voorts kunnen periodiseringen gewoon zwijgen over bepaalde evoluties of gebeurtenissen (denk aan de emancipatie van de vrouw).
  • periodiseringen zijn meestal interpretaties na de feiten (denk aan het begrip middeleeuwen, dat geen middeleeuwer ooit gebruikt heeft).
  • doordat een periodisering een constructie achteraf is, geeft ze vaak een richting aan de geschiedenis. Daarbij loopt het verleden uit op de hedendaagse, meestal dominante samenleving (denk aan de termen ‘vroegmodern’ en ‘modern’)
  • periodiseringen kunnen op die manier het idee versterken dat de geschiedenis wel moest verlopen zoals die verlopen is, terwijl dat voor de tijdgenoten toen allerminst duidelijk was.
  • onderhuids bevatten periodiseringen daardoor vaak een morele boodschap. De westerse periodisering bouwt op naar de triomf van het Westen, en dan vooral Europa. Dat leidt tot positief geëvalueerde benamingen (‘modern’, ‘klassiek’) maar ook pejoratieve namen (‘middeleeuwen).

Een tijdrekening is meestal gebaseerd op een referentiepunt en dat kan verschillen van samenleving tot samenleving. Daardoor bestaat ook op dat vlak veel variatie. Ten tweede kan de manier van tellen verschillen, zoals de Juliaanse kalender en de Gregoriaanse kalender duidelijk maken.

Aandachtspunten

sla link op in klembord

Kopieer

  • Leerlingen in D/A moeten verschillen en gelijkenissen tussen periodiseringen en tijdrekeningen begrijpen en benoemen:  ze moeten ze dus zelf kunnen verwoorden. In D en D-VB moeten de leerlingen ook komen tot vergelijken en nuanceren. Dit laatste veronderstelt een beoordeling.
  • Het leerplandoel spreekt niet over dé beperkingen. Je mag dus een keuze maken en hoeft het onderwerp niet helemaal uit te diepen. Je kunt weer afstemmen op je doelgroep.
  • Leerlingen of groepen die wat meer uitdaging aankunnen, kunnen nadenken over het verschil tussen kloktijd en beleefde tijd. Die laatste categorie verwijst naar de menselijke ervaring van tijd die heel anders is dan de kloktijd. Soms lijkt de tijd stil te staan, dan weer vliegt de tijd en verhalen over het verleden kunnen een enorm tijdsverloop omvatten of net uitgebreid stilstaan bij één tijdsmoment (cf. Arie Wilschut).

Hoe?

sla link op in klembord

Kopieer

1. Het gegeven dat de westerse periodisering niet wereldwijd geldt en zelfs variaties bevat tussen Europese landen, kun je aantonen door een tijdbalk met de westerse tijdvakken te plaatsen naast een tijdbalk van andere samenlevingen. 

2. Je kunt twee tijdlijnen ‘op elkaar’ laten leggen. Je geeft bijvoorbeeld een Chinese tijdlijn en vraagt om de klassieke westerse tijdlijn of de Nederlandse tijdlijn daar onder te schikken of daarop te tekenen (idee van Ann Geeroms, Instituut Sint-Vincentius a Paulo, Gijzegem).

3. Je kunt de leerlingen duidelijk maken dat periodes slechts voor bepaalde ruimte gelden door bij elke periode leerlingen te laten inkleuren op welke gebieden die periode focust. Je kunt hen in één beweging ook laten nadenken bij welk(e) domein(en) de start- en eindpunten van een periode horen. Die oefening maakt meteen ook duidelijk welk(e) domein(en) ogenschijnlijk (altijd voorzichtig zijn) niet veranderen.

​4. Het bestaan van andere tijdrekeningen kun je op verschillende manieren aanbrengen:

  • door een oefening waarbij de leerlingen moeten uitleggen waarom het volgens de islamitische of joodse kalender niet 2019 is, maar een ander jaartal (zie linkse tabel onderaan).
  • door confrontatie met tijdrekeningen van de bestudeerde samenlevingen. Aangezien die tijdrekeningen voor ons referentiepunt starten, maken ze de relativiteit van onze tijdrekening onmiddellijk duidelijk (zie rechtse tabel onderaan). 
  • door confrontatie met andere systemen die niet met een chronologische jaartelling werken: de Egyptenaren met verwijzing naar dynastieën, de Babyloniërs die elk jaar linkten aan een gebeurtenis en daarvan lijsten opstelden.

​5. Elke voorstelling van een periodisering kan geen consequente schaal hanteren. Je kunt met leerlingen enkele tijdlijnen vergelijken of nog beter, hen vragen om zelf een tijdlijn te maken en hen zelf de problemen die daarbij komen kijken, laten ervaren.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio