Leerplandoel 22

De leerlingen illustreren hoe mythevorming rond historische fenomenen historische beelvorming vervormt.

Waarom?

sla link op in klembord

Kopieer

Een geschiedenisbeeld kan om allerlei redenen los komen te staan van wat op basis van bronnenanalyse als verantwoorde, beargumenteerde beeldvorming mogelijk is. Mensen gebruiken bijvoorbeeld historische elementen om hun identiteit op te bouwen. Daar komt vaak emotie bij kijken waardoor gebeurtenissen of personen een mythische status kunnen krijgen. Of wetenschappers bouwen nieuwe inzichten uit die echter niet onmiddellijk tot bij het brede publiek bekend geraken, uit onwetendheid of omdat mensen willen vasthouden aan het beeld van het verleden dat zij kennen. Dit doel leert leerlingen oog krijgen voor dergelijke processen en hun impact.

Wat?

sla link op in klembord

Kopieer

In de eerste graad wordt de mythevorming doorprikt en nu zetten de leerlingen de stap richting collectieve herinnering. Leerlingen moeten in staat zijn om te verklaren waarom iets in herinnering wordt genomen, wat de functie is van musea, standbeelden, gedenktekens, enzovoort.

Aandachtspunten

sla link op in klembord

Kopieer

  • Het leerplandoel staat op het beheersingsniveau ‘verklaren’, wat betekent dat leerlingen moeten analyseren en argumenteren. Waarom wordt er een herinnering levend gehouden? Waarom houden wij een andere herinnering levendig dan anderen, dan buurlanden? 
  • Historici gebruiken niet alleen bronnen om tot een beeldvorming te komen maar stellen ook logisch beredeneerde hypotheses op, bijvoorbeeld door te kijken naar gelijkaardige contexten. Dat mag niet verward worden met mythevorming die neigt naar het ophemelen van gebeurtenissen of personen.
  • Mythevorming is iets van alle tijden. Het kan gaan om beeldvorming die in het verleden ontstaan is en die doorleeft. Evengoed kan een historisch onderwerp later een nieuwe betekenis toegedicht krijgen. Denk aan de manier waarop vanaf 1830 de ‘Oude Belgen’ als voorlopers van het onafhankelijke België voorgesteld werden.
  • Aangezien mythevorming van alle tijden is, kan je werken met voorbeelden uit de middeleeuwen of de vroegmoderne tijd of voorbeelden van later of vandaag waar verwezen wordt naar bijvoorbeeld deze periodes. Je moet wel oppassen om de historische beeldvorming van toen niet af te meten aan wat wij vandaag weten en het verschil als ‘mythevorming’ te bestempelen. We weten nu veel meer over de prehistorische mens dan 200 jaar geleden maar het zou verkeerd zijn om de vroegere beelden automatisch als ‘dom’ of ‘mythisch’ te bestempelen.
  • Geschiedenisonderwijs heeft vaak meegeholpen om mythes te vormen en in stand te houden. Oudere leerboeken of wandplaten (misschien liggen er nog enkele op de zolder van de school) zijn dankbaar materiaal om dit onderwerp te bespreken. 
  • De populaire cultuur gebruikt graag bekende of geruststellende historische beelden en ook dan loert mythevorming snel om de hoek. Films, strips en jeugdboeken zijn een dankbaar onderwerp.
  • Aangezien de bronnen de bandbreedte van constructies bepalen, is het belangrijk om bronnen te gebruiken om dit inzicht bij te brengen. 
  • Tegenwoordig kijken we wat meewarig naar het trotse 19de-eeuwse nationalisme en de manier waarop dat het verleden mythologiseerde. Het is veel moeilijker om de eigen mythes te zien. Toch zijn die er. In de volksmond wordt er soms nogal gemakkelijk gesproken over de donkere middeleeuwen en dat heeft te maken met het feit dat de humanisten zo opkeken naar de Klassieke Oudheid.  Denk bijvoorbeeld aan het graafschap Vlaanderen in de 11de eeuw. Steden als Rijsel en Ieper werden in hun uitbouw gestimuleerd en er werd (voor het eerst sinds de Romeinse tijd) weer aan wegen- en kanaalaanleg gedaan. 
  • De laatste jaren zijn er enkele interessante boeken over mythische herinneringen geschreven, ook over de oudste perioden:
    • Anne Morelli (red.). Grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië. Epo, 1996.
    • Jo Tollebeek (red.). België, een parcours van herinnering. Bert Bakker, 2008.

Hoe?

sla link op in klembord

Kopieer

  • Je kunt met je leerlingen verwijzen naar de naam van bepaalde instellingen:
    • Voorbeeld: Het humanisme. Wanneer je het hebt over Desiderius Erasmus kan je verwijzen naar het Collegium Trilingue in Leuven. Je bestudeert de aanpak van de humanisten en je kijkt naar het belang ervan voor de academische wereld. In 2017 organiseerde Erfgoedcel Leuven een tentoonstelling voor het 500 -jarig bestaan van het Drietalencollege. Je kan de leerlingen vragen waarom deze tentoonstelling georganiseerd werd.  
       
  • Je kunt dit inzicht aanbrengen door bronnen te vergelijken met beeldvorming:
    • Voorbeeld: Thema heksenvervolging. Historische vraag: hoe verloopt de heksenvervolging is de vroegmoderne tijd. Je haalt enkele historische bronnen aan. Je kan de leerlingen bijvoorbeeld een bron van een heksenproces laten lezen. Je kan eventueel ook een heksenproces laten naspelen door leerlingen. Je vraagt daarnaast naar het beeld dat de leerlingen hebben over heksen vandaag. Hoe worden ze afgebeeld? Vraag hen ook vanwaar ze deze beeldvorming halen. Professor Jos Monballyu publiceerde bij het Davidsfonds “De heksen en hun buren. Heksenprocessen in de Lage Landen 1598 – 1652.”
  • Je kunt leerlingen laten inschatten hoe sterk een bepaalde beeldvorming gemythologiseerd is, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de “mythometer”. Leerlingen zetten een pijl vanuit de centrale bol om aan te geven hoe sterk of zwak ze het mythische gehalte van een beeldvorming inschatten. Je kunt dit trouwens ook doen met webtools als Mentimeter.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio