Leerplandoel 2

De leerlingen situeren een historische vraag in het historisch referentiekader, tijd, ruimte en de maatschappelijke domeinen.

Waarom?

sla link op in klembord

Kopieer

Historische vragen houden altijd een bepaald perspectief in. Je maakt immers een keuze over de periode, het gebied en één of meerdere domeinen van de maatschappelijke context die in beeld komen. Die keuze heeft gevolgen voor de bronnen die je zult raadplegen en de beeldvorming die je zult uitwerken. Andere perspectieven blijven immers buiten beeld. Door het perspectief van een historische vraag via het referentiekader in te schatten, kunnen leerlingen dit inzicht beginnen ontwikkelen.

Wat?

sla link op in klembord

Kopieer

Leerlingen duiden aan welke periode, gebied en maatschappelijke domein(en) een historische vraag omvat.

Aandachtspunten

sla link op in klembord

Kopieer

  • Om een perspectief te benoemen, hebben leerlingen inzicht in het historisch referentiekader nodig. Met name de begrippen in leerplandoel 3 bieden hen een taal waarmee ze kunnen situeren.
  • Deze begrippen tonen aan dat het om meer gaat dan het vermelden van een chronologische of geografische aanduiding en het of de maatschappelijk domeinen. Het kan ook gaan over een meer kwalitatieve inschatting. Bijvoorbeeld: gaat het om een lokale of continentale ruimte of een korte of lange periode? Je kan dat stapsgewijs opbouwen: beginnen bij de meer concrete chronologische, geografische en maatschappelijke situering en later in de graad meer kwalitatieve inschattingen verwachten.
  • Een historische vraag kan verschillende maatschappelijke domeinen omvatten. Het is belangrijk dat leerlingen oog leren hebben voor deze complexiteit.
  • Even belangrijk als het benoemen van het perspectief is het nadenken over wat buiten beeld blijft. Zo ontdekken de leerlingen dat historische vragen niet onschuldig zijn.

Hoe?

sla link op in klembord

Kopieer

1. Je kunt gebruik maken van een standaarddocument om de leerlingen te leren situeren.
Dat document kun  je gebruiken bij het begin van een les of als onderdeel van de vastzetting aan het einde. Je kunt dergelijk document in de cursus opnemen of het lamineren zodat de leerlingen het met een whiteboardstift kunnen invullen. Ze kunnen hun antwoord dan uitwissen en hergebruiken. Je kunt dit ook op een digitale manier doen, bijvoorbeeld met een app als socrative. Onderaan deze pagina vind je een voorbeeld van een standaarddocument.

2. Je kunt uiteraard ook een tijdlijn of kaart gebruiken die in de klas ophangt of die je projecteert en leerlingen laten aanwijzen met een laserpointer of een ouderwetse aanwijsstok.  

3. Zorg altijd voor een nabespreking na dergelijke momenten, want dan kun je bijvoorbeeld inpikken op het feit dat leerlingen een vraag onder een verschillend domein plaatsen (wat perfect mogelijk is, en zeker niet noodzakelijk impliceert dat één fout is).

4. Je kunt de klas in drie groepen verdelen waarbij elke groep een tijdje ‘verantwoordelijk’ is voor een dimensie van het referentiekader. Zo creëer je een vorm van betrokkenheid. De groepen kunnen dan doorschuiven doorheen het schooljaar.

5. Je kunt de leerlingen een kaartje geven met een historische rol: een middeleeuwse zakenvrouw, een middeleeuwse schrijfster, een middeleeuwse landbouwer, een middeleeuwse wever, een middeleeuwse koopman …  Doorheen het schooljaar kun je bij een historische vraag de leerlingen laten inschatten of zij betrokken partij zijn of buiten beeld blijven.

6. Ook in de andere manieren van werken kun je regelmatig vragen wat niet aan bod of in beeld komt.
Bijvoorbeeld laat leerlingen het verschil in perspectief benadrukken tussen volgende twee vragen:

  • “Wanneer startten de Europese overzeese verkenningen?”
  • Chinezen, Indiërs en Arabieren waren zeer ervaren en kundige zeevaarders. Hoe is het te verklaren dat de Europeanen vanaf de 15de eeuw dat ook konden?

×
Kijkt als...
Niveau
Regio