- Je kan leerlingen vragen om het lesbegin te beschrijven en dan de verschillende versies te laten vergelijken. Dan zullen ze merken dat bijna iedereen op andere zaken let. Dat betekent ook dat heel wat informatie ontbreekt, van de kleur van de muren tot de temperatuur in de klas. Bovendien zal je zien dat leerlingen zaken anders interpreteren: de ene vond het saai, de andere leuk, interessant … Volledige, objectieve bronnen zijn dus onmogelijk en dus kan je achteraf ook niet tot een volledige, objectieve beeldvorming komen.
- Je kan een bron (een bord of tas) in een juten zak steken zonder dat de leerlingen zien wat er in de zak zit. Vervolgens sla je met een hamer het object kapot. Je haalt dan een stuk bron uit de zak en vraagt aan de leerlingen welk object het was. Op die manier kan je de verhouding tussen bron en beeldvorming aanschouwelijk maken, althans het meer technische aspect: in geschiedenis hebben we slechts fragmenten van het verleden en is het beeld daardoor altijd een – weliswaar beredeneerde en beargumenteerde – inschatting.
- Je kan hier opnieuw de werkvorm gebruiken die ook bij leerplandoel 14 (bruikbaarheid van bronnen) vermeld werd. Leerlingen brengen een persoonlijk voorwerp mee dat iets over de leerling henzelf vertelt. In een volgende les kunnen de voorwerpen in groep op tafel gelegd worden. Dan vertel je dat ze zich het volgende moeten inbeelden: alleen die voorwerpen zijn bewaard en een historicus zich in 2100 afvraagt wat het voedingspatroon van jongeren was tijdens het eerste kwart van de 21ste eeuw ontspanden. Zal de historicus die vraag goed kunnen beantwoorden?
- Regelmatig duiken in de media artikels op over historische vondsten die een nieuw licht werpen op de geschiedenis. Dat is heel dankbaar materiaal om de impact van bronnen op beeldvorming ter sprake te brengen.
- Je kan ook werken met verschillende afbeeldingen en beelden van historische figuren. Tonen alle afbeeldingen hetzelfde? Krijgen we een realistisch beeld van deze historische figuur? Hoe komt dat?
- Wijs leerlingen op aanwijzingen in geschreven bronnen zoals: (…), ‘bewerking van...’, ‘uit...’
- Je kan fragmenten gebruiken van historici die wel een blik geven in hun keuken en die de problemen en uitdagingen die bronnen stellen, expliciet aan bod laten komen.
Marc Reynebeau in Het nut van het verleden. Lannoo, 2007, p.11.
“Het verleden is als een vaas waarvan alleen wat scherven overblijven. Dat is waar historici het mee moeten doen, met scherven. Die proberen ze dan weer aan elkaar te lijmen. Als het een beetje meevalt, kunnen ze vermoeden dat ze van een vaas afkomstig zijn. Maar misschien ging het om een heel ander soort vaas dan ze eerst in gedachten hadden. De enige zekerheid die ze kunnen hebben, is dat niets zeker is. Hun resultaat kan nooit meer zijn dan een aaneengelijmd zootje. Het zal nooit meer de ‘echte’ vaas zijn die ze ooit was. Het kan alleen maar ‘een’ vaas zijn, een benadering, een beeld daarvan. Of er nog bloemen in kunnen staan, valt te betwijfelen. En nadat iemand het heeft geprobeerd, komt iemand anders langs die wat handiger is in het kleven. Of die wat meer scherven heeft teruggevonden. Of iemand die met een nieuw type lijm komt aanzetten. Uit al dat plakwerk komt altijd een andere vaas tevoorschijn.” - In grafieken (bijvoorbeeld aandelenstructuur binnen de VOC) ontbreken gegevens voor een bepaalde periode. Leerlingen zien dit en nemen dit mee in hun analyse. Zelfs in een goed gedocumenteerd databestand kunnen er bronnen ontbreken en moet daarom behoedzaam omgegaan worden met besluitvorming en beeldvorming.
- Je kan leerlingen bewust maken van de impact van het vernietigen van bronnen.
- Je kan de creativiteit van de leerlingen ook inzetten. Je kan de leerlingen vragen om op basis van het gebrachte historische verhaal (over een gebeurtenis of persoon) een tekening te maken over dit verhaal. Nadien kunnen ze elkaars resultaat bekijken en de verschillen benoemen. Via deze methodiek kunnen ze zich meer bewust worden van de aspecten interpretatie en standplaatsgebondenheid.