De leerlingen tonen aan hoe een historische bron bewerkt is.
Leerlingen denken snel dat bronnen of werken die in de les aan bod komen, kopieën zijn van het origineel. Meestal echter gaat het om uittreksels, vertalingen en/of bewerkingen. Soms worden er titels toegevoegd. Die ingrepen zijn vaak subtiel maar evengoed is de impact heel groot en verandert de betekenis van een tekst of inschatting van een object. Leerlingen die hiervoor oog leren hebben zullen bronnen minder naïef en meer attent benaderen.
Leerlingen pikken signalen op die aangeven dat bronnen in leermateriaal bewerkt weergegeven worden:
Hier kun je perfect explicit teaching toepassen: je projecteert de tekst van een bron en duidt eerst zelf aanwijzingen van bewerkingen aan waarbij leerlingen exact overnemen wat jij aanduidt. Vervolgens maak je een begeleide oefening over een andere bron en tot slot laat je leerlingen met een derde bron zelfstandig aan de slag gaan.
Je kunt leerlingen confronteren met een slecht voorbeeld en hen vragen wat er ontbreekt. Dat is al een stap verder dan het beheersingsniveau in het leerplandoel (aanwijzen) maar leerlingen vinden het vaak leuk wanneer ze iets mogen verbeteren. Voorbeeld: De Venus van Willendorf is 11,1 cm groot, iets wat meestal niet vermeld wordt bij afbeeldingen en een eigenschap die leerlingen op het zicht moeilijk kunnen inschatten.
Karel Van Nieuwenhuyse en collega’s geven in het boek ‘Historisch denken over bronnen. Aan de slag in het geschiedenisonderwijs’ (Acco, 2016) een voorbeeld van hoe ingrijpend een bewerking kan zijn. Ze vergelijken een bronfragment in een leerboek met een academische vertaling van een tekst van Aristoteles. Het leerboek maakt duidelijk dat er geknipt is en gebruikt ook de term ‘Naar’ bij de bronvermelding om duidelijk te maken dat het een vertaalde bewerking is – zonder evenwel aan te geven wie vertaald heeft en wanneer die vertaling gebeurd is. Wanneer de originele tekst ernaast staat, blijkt echter dat de ingrepen niet onschuldig zijn. De ideeën van Aristoteles komen er echt wel verhakkeld uit. Hij wijst bijvoorbeeld op verschillende opvattingen over slavernij die er bestonden.
Bronfragment uit het leerboek Storia 2 (2008, p.45) Vertaling van de Politica 1, Herman De Ley, geraadpleegd op http://www.cie.ugent.be/aristoteles/politica1.htm. Een familie bestaat uit vrijen en slaven. […] Zonder bepaalde werktuigen heb je immers geen huishouden. Welnu, je hebt onbezielde werktuigen en levende werktuigen. Zo is de slaaf een levend werktuig. […]. De slaaf is een levend bezit, een mens geworden werktuig.
Naar Aristoteles, De Staatsleer.
De Griekse geleerde Aristoteles (384-322 v.C.) was een beroemd filosoof. Zoals vele geleerden uit de Oudheid bestudeerde hij verschillende wetenschappen.[…] welnu, een voleindigd huishouden bestaat uit slaven en vrijen. Aangezien elk onderwerp eerst en vooral in zijn kleinste (elementen) moet onderzocht worden, en de eerste en kleinste delen van een huishouden (drie in getal) zijn, namelijk: heer en slaaf, echtgenoot en echtgenote, en vader en kinderen, zal in verband met deze drie moeten nagegaan worden wat elke (heerschappijrelatie) is, en hoedanig ze moet zijn. Het gaat dus om (1) de slavenheerschappij, (2) de echtelijke - want de verbinding van vrouw en man is naamloos -, en (3), ten derde, de kinderverwekkende: ook zij inderdaad heeft geen eigen naam. De drie die we komen te vernoemen, wezen daarmee aanvaard. Er is echter nog een deel, dat volgens sommigen samenvalt met de huishouding, volgens anderen er het belangrijkste onderdeel van vormt; hoe het er werkelijk mee staat, moet bestudeerd worden, maar ik heb het over de zogenaamde goederenverwervingskunst).
Maar laten we eerst en vooral spreken over heer en slaaf, opdat we zowel zouden zien wat van belang is voor de noodzakelijke behoeften, alsook, met het oog op het weten daaromtrent, of we tot enig begrip kunnen komen, dat een verbetering zou betekenen t.o.v. de nu gangbare opvattingen. Voor sommigen immers lijkt de slavenheerschappij een soort van wetenschap te zijn, en zijn huishouding, slavenheerschappij, politiek en koningschap, zoals we in het begin zegden, allemaal identiek. Voor anderen, daarentegen, is het slavenheer-zijn tegennatuurlijk. 't Is immers bij wet dat de ene slaaf is, de andere vrij, maar naar natuur is er geen enkel verschil; derhalve is (slavernij) ook niet rechtvaardig, want ze berust op geweld.
Aangezien dus het bezit een deel is van het huishouden, en de kunst om het te verwerven een deel van de huishouding - want zonder de levensnoodzakelijkheden is zowel leven als goed-leven onmogelijk -, en zoals dan ook voor de gespecialiseerde kunsten noodzakelijkerwijze de geëigende werktuigen moeten aanwezig zijn, willen ze hun werk tot een goed einde brengen, zo geldt dat ook voor de huishouder. Van de werktuigen, echter, zijn de ene onbezield, de andere bezield. Voor de stuurman bv. is het roer een onbezield, de uitkijker een bezield werktuig - want voor de kunsten valt de helper in de klasse der werktuigen. Op dezelfde wijze is ook het eigendom een werktuig met het oog op het leven; is het bezit een hoeveelheid werktuigen; is de slaaf een soort van bezield eigendom, en fungeert iedere helper als een werktuig ten behoeve van werktuigen.
Zo mogelijk nog frappanter is het volgende voorbeeld van Caesar. Het betreft hier een passage uit Over de levens van de keizers (De Vita Caesarum) van Suetonius. Suetonius (ca. 75-150) was een Romeins jurist, biograaf en hoge ambtenaar uit de keizertijd. Zijn werk De Vita Caesarum bevat de biografieën van Caesar en de eerste elf keizers. Hiervoor verzamelde hij gegevens uit de keizerlijke archieven (waartoe hij als hoofd van de keizerlijke correspondentie vrij toegang had) en raadpleegde hij tevens mondelinge bronnen. Het werk richt zich vooral tot het grote publiek, dat houdt van pittige details, anekdotes, de schets van het uiterlijk van de keizers, hun culturele interesses, etc. Het werk verscheen in circa 121 na Christus. In het origineel is aandacht voor de positieve kanten van Caesar en wat hem populair maakte, een passage die in het leerboek volledig weggelaten wordt, met alle gevolgen van dien.
Je kunt hieraan een opdracht koppelen: In een leerboek geschiedenis vind je document A bij de les over het einde van de Romeinse republiek. Daarnaast wordt de originele bron (document B) weergegeven. Vergelijk beide documenten:
Leerboek Historia 2 (2008), p.80. Suetonius, Keizers van Rome. den Hengst, D. (Vert.) (2010) Amsterdam: Athenaeum. Een man met veel ambitie
Caesar was niet eens tevreden met de eer die men hem overvloedig bewees: het consulaat voor verscheidene jaren na elkaar, de dictatuur voor het leven, het ambt van censor, de titels Imperator (opperbevelhebber) en Vader des Vaderlands, een standbeeld tussen die van de koningen. Hij liet zich ook eer bewijzen die de menselijke maat te buiten gaat: een gouden zetel in de senaat en in de rechtbank, tempels aan hem gewijd, beelden naast die van de goden, een eigen priester, zelfs een maand van het jaar werd naar hem genoemd!
Er was geen enkel overheidsambt dat Caesar niet eigenmachtig opeiste voor zichzelf of voor iemand anders.Zijn vrienden behandelde hij altijd vriendelijk en voorkomend. Aan Gaius Oppius bijvoorbeeld (...) Daar staat tegenover dat hij gevoelens van vijandschap, hoe heftig ze ook waren, graag van zich afzette zodra zich daartoe een gelegenheid voordeed. (...)
Ook wanneer hij wraak nam, was hij zeer zachtaardig. Toen hij de zeerovers die hem gevangengenomen hadden in handen had gekregen, liet hij hen wel aan het kruis nagelen – omdat hij gezworen had dat te zullen doen – maar eerst liet hij hen wurgen. (...) Zijn secretaris, de slaaf Philemon, die aan vijanden beloofd had Caesar door vergiftiging om te brengen, strafte hij met een terechtstelling zonder foltering. (...)
Van een bewonderenswaardige gematigdheid en clementie gaf hij blijk zowel tijdens de burgeroorlog als na zijn overwinning. Terwijl Pompeius verklaarde dat hij allen die hun plicht jegens de staat verzaakten als vijanden zou beschouwen, maakte Caesar bekend dat neutralen en mensen die weigerden partij te kiezen als zijn aanhangers zouden gelden. (...) In de slag bij Pharsalus gaf hij bevel de burgers te sparen en later stond hij ieder van zijn aanhangers toe één lid van de tegenpartij, naar keuze, genade te schenken. (...)
Ten slotte gaf hij op het eind van zijn leven aan allen, ook aan diegenen die hij nog geen vergiffenis had geschonken, toestemming terug te keren naar Italië en burgerlijke en militaire ambten te bekleden. Ook liet hij de beelden van Lucius Sulla en Pompeius, die door het volk van hun voetstuk waren gestoten, weer oprichten. (...)
Toch wegen andere daden en uitspraken van hem zo zwaar dat men meent dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn absolute macht en dat hij terecht is vermoord. Het was hem immers niet genoeg buitensporige eerbewijzen te aanvaarden (het consulaat gedurende meerdere jaren aaneen, de functie van dictator voor het leven, het toezicht op de zeden, daarbij de voornaam Imperator, de titel Vader des Vaderlands, de plaatsing van zijn standbeeld tussen die van de koningen en een loge in de orchestra), hij liet zich ook eerbewijzen toekennen die de menselijke maat te boven gaan: een gouden zetel in het senaatsgebouw en op de rechtbank, een wagen en een draagbaar voor gebruik bij de processie naar de Circus, tempels, beelden naast die van de goden, een godendivan, een flamen, een afdeling Luperci en de vernoeming van een maand naar hem. Er was geen overheidsfunctie die Caesar niet naar eigen willekeur voor zichzelf nam of anderen verleende. Zijn derde en vierde consulaat bekleedde hij alleen in naam. (...)
Leerlingen kunnen ervaren hoe bronnen bewerkt worden en wat de effecten zijn door de oefening zelf te maken.