44
Historische betekenis inschatten
Historische betekenis, wat is belangrijk in het verleden is een doel uit de vijfde krachtlijn: Reflecteren over de relatie verleden, heden en toekomst dat een plaats kreeg in alle graden en finaliteiten. Maar waar zitten de gelijkenissen en verschillen per graad en leerplan?
Europese en federale verkiezingen tijdens de les: Enkele inspirerende voorbeelden
De verkiezingen zijn alom tegenwoordig in de dagelijkse berichtgeving. Het is ook belangrijk om leerlingen hierop voor te bereiden, steeds met de leerplandoelen rond burgerschap in het achterhoofd. Ter inspiratie delen we graag 2 opdrachten voor leerlingen tijdens de les(sen): eentje over de federale verkiezingen en eentje over de Europese verkiezingen met focus op het Europees Parlement.
De toolkit “EU-democratie in actie” en realisatie burgerschapsdoelen
Alle leerplannen geschiedenis over graden en finaliteiten heen bevatten onder de krachtlijn verleden, heden en toekomst drie burgerschapsdoelen. Eén doel betreft de betekenis van de democratische rechtsstaat, een tweede doel gaat over de principes en werking en het laatste doel gaat over de actiecompetentie. Deze doelen kunnen perfect gekoppeld worden aan leerinhouden die gezien worden tijdens een schooljaar, maar om de actiecompetentie bij leerlingen te bereiken, is dit niet altijd eenvoudig.
Strips in de geschiedenisles deel 1
Stripverhalen zijn al lang niet meer alleen voor kinderen. De negende kunst heeft zich ontwikkeld tot een volwaardig medium met een breed scala aan genres, thema's en stijlen. In de context van geschiedenisonderwijs kunnen strips een waardevolle tool zijn om leerlingen te boeien, te motiveren en te betrekken bij het verleden.
Leerplandoel 9
De leerlingen onderscheiden kenmerken van de verschillende maatschappelijke domeinen voor westerse en niet-westerse samenlevingen uit de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. Kenmerken van westerse en niet-westerse samenlevingen uit de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd: Politiek: staatsvorming en veranderende territoriale invulling; imperialisme; kolonialisme; politieke revolutie; bestuurlijke organisatie en staatsvorm, grondwet°, volkssoevereiniteit°, vertegenwoordiging°, (de)centralisatie°, rechtspraak°; Sociaal: gelaagde samenleving, nomadische, agrarische en industriële samenleving; stedelijke samenleving; (on)gelijkheid; (on)vrijheid; slavernij; oorlog, geweld en vrede; minderheden; migratie; demografische processen°, gezinsorganisatie°, interactie met de natuur°; wij-zij-denken°; burgerrechten°; Cultureel: kunst- en cultuuruiting; filosofie; levensbeschouwing en levensbeschouwelijke organisatie; religieuze hervorming en breuk; multiculturele samenleving; wetenschappen en technologie; drukkunst; traditie en gewoonte°; mens- en wereldbeeld°; mentaliteit°; culturele en artistieke stroming°; onderwijs°. Economisch: economische systemen; landbouw; nijverheid; handel; industrialisering; mondialisering; kapitalisme; koopkracht en levensstandaard; arbeidsorganisatie; vraag en aanbod°; concurrentie°; commercialisering°; overheidsregulering°; transport(r)evolutie°; innovatie° ° = optionele kenmerken
Leerplandoel 8
De leerlingen situeren gebeurtenissen, personen, processen, kunst- en cultuuruitingen en historische bronnen uit de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd in tijd, ruimte en de maatschappelijke domeinen.
Leerplandoel 7
De leerlingen nuanceren periodisering op basis van een vergelijking tussen de courante westerse periodisering en andere periodiseringen in tijd en ruimte. Principes van periodisering: afbakening op basis van een selectie van kenmerken en van gebeurtenissen, symbolische begin- en einddatum, constructie achteraf, keuze van een tijdrekening Beperkingen van periodisering in tijd, ruimte en maatschappelijke domeinen.
Leerplandoel 6
De leerlingen kennen de courante westerse periodisering en enkele bijhorende scharnierpunten en kenmerken van de periodes, in het bijzonder voor de middeleeuwen en vroegmoderne tijd. De periodes: prehistorie, oude nabije oosten, klassieke oudheid, middeleeuwen, vroegmoderne tijd, moderne tijd, hedendaagse tijd
Leerplandoel 5
De leerlingen onderscheiden de drie dimensies van het historisch referentiekader en bijhorende structuurbegrippen. Dimensies van het historisch referentiekader: tijd, ruimte en de maatschappelijke domeinen Structuurbegrippen: tijd: millennium, eeuw, jaar, tijdrekening, chronologie, periode, continuïteit, verandering, breuk, evolutie, revolutie, duur, gelijktijdigheid, ongelijktijdigheid; ruimte: lokaal, regionaal, stedelijk en ruraal, continentaal en maritiem, (West-)Europees, westers en niet-westers, mondiaal, centrum-periferie, open-gesloten ruimte; maatschappelijke domeinen: politiek, sociaal, cultureel, economisch
Leerplandoel 4
De leerlingen stellen historische vragen over historische en actuele gebeurtenissen, personen en processen.
Leerplandoel 39
De leerlingen analyseren concrete situaties m.b.t. mensenrechten Erkenning, naleving en schending van mensen- en kinderrechten Mensenrechten en kinderrechtenverdrag Mensenrechtenorganisaties
Leerplandoel 38
De leerlingen begrijpen aan de hand van actuele gebeurtenissen hoe democratische besluitvorming werkt in Vlaanderen, België en de Europese Unie. verkiezing, coalitie, meerderheid, oppositie, politieke partij relatie tussen bestuursniveau en bevoegdheid binnen de respectievelijke bestuursniveau’s
Leerplandoel 37
De leerlingen illustreren met historische en actuele voorbeelden vormen van onverdraagzaamheid, discriminatie en racisme.
Leerplandoel 36
De leerlingen lichten principes en uitgangspunten toe van de democratische rechtsstaat en hun onderlinge samenhang vanuit hedendaags en historisch perspectief: democratie en rechtsstaat scheiding der machten scheiding van kerk en staat grondrecht grondwet vrijheid- en gelijkheidsbeginsel
Leerplandoel 35
De leerlingen geven gelijkenissen en verschillen aan tussen actuele en historische fenomenen uit de bestudeerde periodes.
Leerplandoel 34
De leerlingen analyseren de historische betekenissen die zij zelf of anderen geven aan historische fenomenen uit de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd.
Leerplandoel 33
De leerlingen verklaren collectieve herinnering van historische fenomenen: oorsprong van collectieve herinnering functies van collectieve herinnering Vormen van collectieve herinnering.
Leerplandoel 32
De leerlingen herkennen historische argumenten in actuele debatten.
Leerplandoel 31
De leerlingen analyseren de invloed van de eigen standplaatsgebondenheid en die van anderen op historische beeldvorming.
Leerplandoel 30
De leerlingen verklaren het onderscheid tussen verleden en geschiedenis.
Leerplandoel 3
De leerlingen evalueren de onderzoekbaarheid van een historische vraag.
Leerplandoel 29
De leerlingen verklaren verschillen tussen de historische beeldvorming over eenzelfde historisch fenomeen in het licht van een historische vraag.
Leerplandoel 28
De leerlingen vullen historische beeldvorming aan d.m.v. kritische analyse van bronnen toepassing van historische redeneerwijzen.
Leerplandoel 27
De leerlingen selecteren informatie uit een historische beeldvorming om een historische vraag te beantwoorden, rekening houdend met de evaluatie van die historische beeldvorming.
Leerplandoel 26
De leerlingen evalueren een historische beeldvorming via: het perspectief van tijd; het perspectief van ruimte; het perspectief van de maatschappelijke domeinen: politiek, sociaal, cultureel, economisch; de gebruikte argumentatie: continuïteit en verandering; oorzaak, gevolg de kwaliteit van de argumentatie: drogreden anachronisme veralgemening stereotypering de standplaatsgebondenheid van de maker van de beeldvorming
Leerplandoel 25
De leerlingen wijzen in een historische beeldvorming aan waar die beïnvloed is door de beperkingen inherent aan bronnen.
Leerplandoel 24
De leerlingen benoemen in een historische beeldvorming historische redeneerwijzen in termen van: (structurele en incidentele) oorzaak, bedoelde en onbedoelde gevolgen, aanleiding, toeval; continuïteit, verandering evolutie-revolutie gelijktijdigheid, ongelijktijdigheid perspectief historische inleving bedoelde en onbedoelde gevolgen (en handelingen) argument, bewijs menselijke en structurele (f)actoren analogie verband veralgemening stereotypering
Leerplandoel 23
De leerlingen suggereren andere historische bronnenwaarmee een bestudeerde historische bron kritisch geconfronteerd kan worden in het licht van een historische vraag.
Leerplandoel 22
De leerlingen verklaren mogelijke verschillen tussen twee historische bronnen over hetzelfde onderwerp.
Leerplandoel 21
De leerlingen vergelijken historische bronnen om een historische vraag te beantwoorden, rekening houdend met het redeneren over historische bronnen.
30 van 44