De leerlingen onderscheiden de drie dimensies van het historisch referentiekader en bijhorende structuurbegrippen. - Dimensies van het historisch referentiekader: tijd, ruimte en de maatschappelijke domeinen
- Structuurbegrippen:
- tijd: millennium, eeuw, jaar, tijdrekening, chronologie, periode, continuïteit, verandering, breuk, evolutie, revolutie, duur, gelijktijdigheid, ongelijktijdigheid;
- ruimte: lokaal, regionaal, stedelijk en ruraal, continentaal en maritiem, (West-)Europees, westers en niet-westers, mondiaal, centrum-periferie, open-gesloten ruimte;
- maatschappelijke domeinen: politiek, sociaal, cultureel, economisch
Historische informatie is eindeloos en veelvormig. Een referentiekader biedt een ordeningsinstrument om greep te krijgen op die informatie. Bovendien helpt een historisch referentiekader de leerlingen om te contextualiseren, een belangrijk aspect van historisch denken.
Leerlingen kennen de dimensies tijd, ruimte en maatschappelijke domeinen en de bijhorende (structuur)begrippen. - tijd: millennium, eeuw, jaar, tijdrekening, chronologie, periode, continuïteit, verandering, evolutie, revolutie, duur; gelijktijdigheid, ongelijktijdigheid
- ruimte: lokaal, regionaal, globaal, open en gesloten ruimte, stedelijke en rurale ruimte, continentaal en maritiem; (West-) Europees, westers en niet-westers, mondiaal, centrum-periferie, open-gesloten ruimte.
- maatschappelijke domeinen: politiek, sociaal, cultureel, economisch.
- Je kunt discussiëren over de keuze voor deze vier maatschappelijke domeinen. Het leerplan maakt een keuze omdat je van een gedeeld kader moet vertrekken. Mochten je leerlingen het aankunnen, kun je met hen kritisch nadenken over deze indeling en mogelijke alternatieven. Het culturele omvat bijvoorbeeld religieuze en levensbeschouwelijke, kunstgerelateerde, filosofische, wetenschappelijke en andere aspecten; het sociale en economische vertonen erg veel overlap, enzovoort.
- De structuur van het historisch referentiekader hoeft niet meteen volledig opgebouwd te worden, dat kan stapsgewijs. Je kunt een onderscheid maken tussen basiskennis en begrippen die later in de graad aangebracht kunnen worden. In de 2de graad komen de begrippen van de 1ste graad opnieuw aan bod, uitgebreid met enkele nieuwe begrippen. Maak hierover afspraken in de vakgroep: deze lijst bouwt voort op het leerplan van de 1ste graad en leent zich perfect tot het uitwerken van een leerlijn.
- Je kunt de dimensies en de bijhorende structuurbegrippen dus geleidelijk aanbrengen doorheen de studie van de gekozen samenlevingen waar ze relevant zijn. Het is belangrijk om ze duidelijk te benoemen als structuurbegrip.
- Het historisch referentiekader koppel je best zo snel mogelijk aan concrete historische inhouden. Het is geen doel op zich maar dient om historische inhouden te ordenen en te structureren.
- Idealiter komen de dimensies en de structuurbegrippen van het referentiekader regelmatig terug en blijven ze dus niet beperkt tot de inleidingslessen.
- Belangrijk is de zichtbaarheid van de dimensies en structuurbegrippen van het historisch referentiekader voor leerlingen: ze kunnen een plaats krijgen in een vademecum, in de cursus duidelijk benoemd worden, visueel beklemtoond worden (bijvoorbeeld met logo’s) of een plaats krijgen in het (vak)lokaal.
- Het leerplan vraagt dat leerlingen begrippen in verband met chronologie kennen maar niet dat leerlingen kunnen ‘rekenen’ met eeuwen en jaartallen. Dergelijke oefeningen hebben weinig meerwaarde voor het historisch denken van leerlingen.
- Er kan geopperd worden dat het historisch referentiekader eurocentrisch oogt. De gekozen leerinhouden focussen vooral op de eigen contreien, er wordt door een (West-)Europese bril naar het verleden gekeken en samenlevingen worden beoordeeld vanuit een (West-)Europese standaard.
1. Je kunt elke dimensie verbinden met een symbool en zo een ‘logo’ creëren.
Die kun je dan consequent gebruiken doorheen de cursus. Waarom niet vragen aan de leerlingen om zelf logo’s te creëren en dan hen te laten kiezen welke logo’s gebruikt zullen worden? Tijd | Klok, zandloper, tijdlijn, ---/---/--- |
Ruimte | Wereldbol, wereldkaart, kompas |
Maatschappelijke domeinen | Menselijk silhouet, kettingschakels |
3. Een vademecum kan helpen om het referentiekader echt als een hulpinstrument in te zetten.
4. De dimensies en structuurbegrippen kunnen een plaats krijgen in het vaklokaal. Je hangt dan de dimensies op aan de muur. Je kunt er leerstof of actualiteit letterlijk aan ophangen.
5. Je kunt leerlingen het belang van chronologie laten aanvoelen met een activerende werkvorm. - Je kunt een verhaal of tijdlijn ‘opknippen’, de strookjes in een enveloppe steken en de leerlingen het geheel laten reconstrueren. Met een extra werkblad kun je het leerproces van de leerlingen zichtbaar maken. Met de laatste kolom ‘verschil’ kun je leerlingen punten laten berekenen: wie het minste verschilpunten heeft, heeft gewonnen.
Gebeurtenis | Volgorde volgens mij | Juist antwoord | Verschil |
| | | |
| | | |