De leerlingen onderscheiden verschillende soorten historische vragen, over:
Historisch denken begint als je vragen stelt over het verleden, over de band tussen het verleden, het heden en de toekomst, en/of over het statuut van historische kennis. Die historische vragen kunnen op macrogeschiedenis gericht zijn, zoals vragen die peilen naar grote lijnen uit het verleden en naar (dis)continuïteit tussen verleden en heden, maar kunnen ook voortvloeien uit een proces van persoonlijke en sociale betekenisgeving aan het verleden.
Voorbeelden zijn:
Het stellen van een historische vraag vormt dus de start van een proces waarbij die vraag enerzijds in een breder historisch oriëntatiekader wordt geplaatst, en anderzijds nagedacht wordt over de historische bronnen die tot een antwoord op de vraag kunnen leiden. Leerlingen leren zo oog hebben voor de eigenheid van geschiedenis en wat geschiedenis inhoudelijk onderscheidt van andere wetenschappen.
Leerlingen geven aan om welke soort historische vraag het gaat. Een historische vraag kan gericht zijn op het verleden (op kenmerken van maatschappelijke contexten), op de relatie verleden-heden, op hoe kennis van het verleden tot stand komt en op historische beeldvorming. Historische vragen kunnen een verschillend doel hebben: beschrijven, verklaren of evalueren/beoordelen en vergelijken.
1. Leerlingen kunnen een set vragen aangereikt krijgen en duiden aan welke vragen als historisch beschouwd kunnen worden.
Let erop dat de derde vraag discussie kan opleveren. Je kunt deze vraag beantwoorden zonder te verwijzen naar geschiedenis (“omdat er drie bevolkingsgroepen zijn”) maar evengoed verwijs je naar de manier waarop deze situatie historisch gegroeid is. Je kunt met dergelijke vragen dus voor extra uitdaging zorgen in de klas.
Je kunt werken met een venndiagram om het onderscheid visueel duidelijk te maken. De twee verzamelingen zijn historische vragen en niet-historische vragen. De doorsnede is voor twijfelgevallen.
Voor D-VB en D:
Je kunt vervolgens de historische vragen gaan opsplitsen. Welke vragen zijn gericht op het verleden:
2. Je kunt leerlingen laten brainstormen rond een begrip, op het bord of digitaal via mentimeter, een whiteboard of een twitterwall. Dat levert thema’s op die jij in vragen kunt gieten.
Je kunt de leerlingen ook laten noteren welke vragen in hen opkomen. Vervolgens duiden de leerlingen aan welke de historische vragen zijn.
Sommige vragen zullen meer richting godsdienst gaan terwijl andere vragen thuishoren in geschiedenis en als dusdanig door de leerlingen herkend moeten worden.
3. Je kunt hetzelfde laten doen na een gezien onderwerp.
Je hebt een lessenreeks gewijd aan de Spaanse kolonies in Latijns-Amerika in de 16 de eeuw. Je laat de leerlingen verwoorden welke vragen ze nog hebben. “Bestaan die kolonies vandaag nog?” “Werden die kolonies nooit veroverd door de lokale bevolking?” “Hebben wij vandaag een kolonie?” “Zullen wij ooit een kolonie worden?” “Was een kolonie toen anders dan de Europese kolonies in Afrika in de Moderne Tijd, of hetzelfde?” Leerlingen kunnen dan even nadenken welke van die vragen historisch zijn en beargumenteren hun antwoord.
4. Je kunt de leerlingen laten nadenken over criteria bij ‘Wat is een goede historische vraag?’
Je kunt daarmee spelen door de leerlingen een niet zo duidelijk voorbeeld te laten verbeteren.
5. Je kunt leerlingen per twee een historische vraag laten formuleren over de geziene leerstof.
Waar willen ze de volgende les graag nog een antwoord op? Wat interesseert hen nog? Waar willen ze meer
over te weten komen? Zet vervolgens twee duo’s samen en laat hen uit de twee vragen eentje kiezen die zij de meest interessante historische vraag vinden.
6. Historische vragen evalueren:
Stap 1: lees de onderstaande vragen:
Stap 2: hoe onderzoekbaar zijn deze historische vragen?
Stap 3: argumenteer je keuze.
Schrijf bij de minst onderzoekbare vraag de belangrijkste reden waarom je deze onderaan hebt gelegd.
Extra stap:
Herschrijf één van de middelste vragen zodat deze wél, of beter onderzoekbaar wordt.