De leerlingen herkennen een historische vraag.
Geschiedenis begint altijd bij vragen die we ons stellen. Het gaat om historische vragen. Door leerlingen te laten nadenken welke vragen thuishoren in geschiedenis en dus als een historische vraag kunnen bestempeld worden, leren ze oog te hebben voor de eigenheid van geschiedenis en wat geschiedenis inhoudelijk onderscheidt van andere wetenschappen.
Leerlingen geven aan of een vraag als een historische vraag beschouwd kan worden. Een historische vraag kan gericht zijn op het verleden (op kenmerken van maatschappelijke contexten), op de relatie heden-verleden, op hoe kennis van het verleden tot stand komt. Historische vragen kunnen een verschillend doel hebben: beschrijven, verklaren of beoordelen.
Leerlingen kunnen een set vragen aangereikt krijgen en duiden aan welke vragen als historisch beschouwd kunnen worden.
Let erop dat de derde vraag discussie kan opleveren. Je kunt deze vraag beantwoorden zonder te verwijzen naar geschiedenis (“omdat er drie bevolkingsgroepen zijn”) maar evengoed verwijs je naar de manier waarop deze situatie historisch gegroeid is. Je kunt met dergelijke vragen dus voor extra uitdaging zorgen in de klas.
Je kunt werken met een venndiagram om het onderscheid visueel duidelijk te maken. De twee verzamelingen zijn historische vragen en niet-historische vragen. De doorsnede is voor twijfelgevallen.
Je kunt leerlingen laten brainstormen rond een begrip, op het bord of digitaal via mentimeter, een whiteboard of een twitterwall. Dat levert thema’s op die jij in vragen kan gieten. Je kunt de leerlingen ook laten noteren welke vragen in hen opkomen. Vervolgens duiden de leerlingen aan welke de historische vragen zijn. Het verschil met het verdiepende doel is dat leerlingen daar expliciet een historische vraag moeten formuleren, terwijl dat hier geen vereiste is, integendeel.
Neem een begrip als 'de Nijl'. Leerlingen zullen zaken antwoorden als 'Egypte', 'rivier', 'vakantie' of 'farao' of vragen stellen als “Hoe lang is de Nijl?”, “Waar begint de Nijl?”, “Waarom is (was) de Nijl een belangrijke rivier?”
Sommige vragen zullen meer richting natuurwetenschappen of aardrijkskunde gaan terwijl andere vragen thuishoren in geschiedenis en als dusdanig door de leerlingen herkend moeten worden.
Je kunt hetzelfde laten doen na een gezien onderwerp.
Je hebt een lessenreeks gewijd aan de Griekse kolonies in de Middellandse Zee. Je laat de leerlingen verwoorden welke vragen ze nog hebben. “Bestaan die kolonies vandaag nog?” “Werden die kolonies nooit veroverd door de lokale bevolking?” “Hebben wij vandaag een kolonie?” “Zullen wij ooit een kolonie worden?” “Was een kolonie toen anders dan de Europese kolonies in Afrika in de Moderne Tijd, of hetzelfde?” Leerlingen kunnen dan even nadenken welke van die vragen historisch zijn.
Je kunt de leerlingen laten nadenken over criteria bij "Wat is een goede historische vraag?". In de wenk van het leerplandoel staan enkele mogelijke criteria: een historische vraag kan gericht zijn op het verleden (op kenmerken van maatschappelijke contexten), op de relatie heden-verleden, op hoe kennis van het verleden tot stand komt. Je kunt daarmee spelen door de leerlingen een niet zo duidelijk voorbeeld te laten verbeteren.
Waarom troffen de Grieken en de Perzen elkaar in Marathon?
Waar is het skelet van Lucy teruggevonden, en waarom net daar?