- In leerplandoel 15 werden de redeneerwijzen benoemd. In dit leerplandoel moet duidelijk worden wat dit nu betekent: een oordeel/evaluatie op basis van vaststellingen. Het is hier vooral te doen om de kwaliteit van de argumentatie. De leerlingen hebben intussen ‘een taal’ geleerd om te evalueren.
- Zoals ook gesignaleerd in andere doelen kan het gaan om korte of meer uitgebreide beeldvorming: een tekst, een geluidsfragment (interview, podcast), een infografiek, een tekening of een videofragment. Het kan gaan om het werk van historici maar ook beeldvorming in de bredere historische cultuur (strips, films, games...).
- Bedoeling is dus om tot een evaluatie te komen:
- Het gaat om meer dan het uitspreken van een gevoelsmatig oordeel over goed of slecht, spannend of saai, leuk of niet leuk. Het leerplandoel reikt criteria aan waarnaar leerlingen moeten verwijzen bij het maken van de evaluatie.
- Dat veronderstelt dat leerlingen al een inzicht hebben in de onderliggende concepten van het referentiekader en de historische redeneerwijzen. Dit doel hangt dan ook samen met leerplandoel 3, leerplandoel 15 en krachtlijn 3.
- Een beeldvorming omvat automatisch een bepaald perspectief en kan per definitie nooit volledig en objectief zijn. Dat kan dus nooit op zich een argument zijn om een beeldvorming als goed of slecht te beoordelen.
- Op zich is er geen ‘juist’ of ‘fout’ type van perspectief. Wie ervoor kiest om een deelaspect te bestuderen, laat bewust enkele zaken buiten beeld. Wie een breed beeld wil schetsen, verliest vaak aan nuance en detail. Geen van beide opties is automatisch beter of slechter dan de andere.
- Dat neemt niet weg dat er elementen zijn die wel wegen op de kwaliteit van een beeldvorming zoals het eenzijdig gebruik van bronnen, het kiezen van een perspectief maar zwijgen over andere mogelijkheden of aspecten van het gekozen perspectief buiten beeld houden (denk aan de wereldgeschiedenissen die vooral over het westen gaan). Een tekst kan ook heel vaag blijven over zaken als het tijdsperspectief.
- Het is verleidelijk om bij niet-wetenschappelijke beeldvorming als een film, game of strip na te gaan hoe ‘juist’ of ‘correct’ die is. Uiteraard kunnen er feitelijke fouten gemaakt worden, bijvoorbeeld het anachronisme (denk aan het horloge rond de pols van een Romein). Vaak spelen de auteurs of makers daar heel bewust mee. Dat soort analyse hoort echter meer thuis in de 5de krachtlijn. Deze krachtlijn maakt wel duidelijk dat het ook bij niet-wetenschappelijke beeldvorming interessant is om te kijken naar het perspectief dat gehanteerd wordt.
- De evaluatie van de gebruikte argumenten focust op twee historische redeneerwijzen: oorzaak en gevolg en continuïteit en verandering. Het is vooral de bedoeling dat leerlingen checken of
- historische fenomenen in een beeldvorming wel verklaard worden – soms komen ze gewoon uit de lucht gevallen.
- continuïteit en verandering op een evenwichtige manier aan bod komen, of dat alleen één van beide behandeld wordt en hoe de verandering wordt gepresenteerd: bruusk of geleidelijk.
- Ook de kwaliteit van de argumentatie moet hierbij onder loep genomen worden: is er sprak van een veralgemening of stereotypering? Worden er drogredenen gebruikt of anachronismen?
- De voorgaande aandachtspunten impliceren een zorgvuldige didactische aanpak waarbij leerlingen eerst een analyse maken van de beeldvorming (welk perspectief is aanwezig, welke argumenten) en vervolgens een evaluatie maken: wat is aanwezig, wat ontbreekt?
- Historici evalueren vaak het werk van andere historici door in te gaan op de perspectieven en argumenten die zij gebruiken. Meestal is dat zelfs het begin van hun onderzoek. Dergelijke teksten, eventueel wat bijgeschaafd op maat van de leerlingen, kunnen helpen om leerlingen duidelijk te maken wat een evaluatie inhoudt.
- Hier komt ook het talige karakter van het vak naar de voorgrond. De beeldvorming in handboeken kan de leerlingen al aanzetten tot stereotypering, zonder dat dit echt bedoeld is. Maak de leerlingen attent op het gebruik van onder meer bijvoeglijke naamwoorden die aanzetten tot stereotypering /vooroordelen.
- Bijvoorbeeld: “Alone in the wilderness, the frontier family had to protect itself from wild animals and unfriendly Indians”
Deze manier van stereotypering is nog eenvoudig te identificeren, terwijl er ook vormen van impliciete stereotypering zijn. Hier is een goede didactiek en een taalkundige expertise van belang.