14 oktober 2021 – Bespreking van de conceptnota decreet Leersteun: een persoonlijke impressie

Zeker een van de belangrijkere onderwijsthema’s uit het Vlaamse regeerakkoord en de beleidsnota van minister Weyts, maar gelijk ook een van de meer complexe dossiers… mét een al substantiële voorgeschiedenis. We hadden er al een klein voorproefje van gekregen in een actuele vraag van 6 oktober 2021. En ideologisch is er misschien intussen nog niet zóveel veranderd. Accentverschuivingen misschien wel, maar flagrante disrupties, zeker niet, als die al wenselijk zouden zijn. Het blijft timmeren aan een complexe weg, wat even zeker voortgezet moet worden, mits degelijke randvoorwaarden: en hoe dan ook, kom je uit bij voldoende expertise en voldoende middelen. Maar exacte wetenschap is het zeker ook allemaal niet. Anders was dit allang opgelost. Heel die context was ook in deze parlementaire bespreking merkbaar, tenminste, zo voelde ik het aan.

Álle feitelijke en historische gegevens hoef ik vooraf niet meer op te lijsten, maar toch graag deze. Gewoon om te tonen dat het hierover ook al ging een heel eind vóór het voor sommigen vermaledijde M-decreet. Zonder zelf historicus te zijn, heb ik geschiedenis altijd een heel belangrijk vak gevonden, en wel voor álle disciplines. De tussenkomst van Gwendolyn Rutten herinnerde me aan “Maatwerk in Samenspraak” (met toenmalig Vlor-advies) van haar partijgenote, toenmalig onderwijsminister Marleen Vanderpoorten. Weet je nog? Tijdens de legislatuur met onderwijsminister Frank Vandenbroucke (2004-2009) is heel wat energie gestoken in wat toen heette het “Leerzorgkader”. Nadien kregen we via toenmalig onderwijsminister Pascal Smet het zgn. M-decreet, dat vervolgens aangepast werd en leidde tot de oprichting van ondersteuningsnetwerken onder toenmalig onderwijsminister Hilde Crevits.

Maar vandaag dus de huidige onderwijsminister Ben Weyts met zijn conceptnota Leersteun (Vlaamse regering, 25 juni 2021), waarover de Vlor een advies (op vraag van de minister) uitgebracht had op 23 september 2021. De term was heel bewust gekozen, zo zei hij onder meer in zijn toelichting, die heel overzichtelijk de tekst van de conceptnota volgde. Dus wie die goed gelezen had, kende meteen ook de toelichting van de minister in deze commissievergadering.

In wat volgt, lijst ik selectief, want volledig zijn is onbegonnen werk en hoeft ook niet, enkele zaken op uit de bespreking. Eén. Minister Weyts benadrukte graag (en ook terecht, vond ik) dat te midden van het M-decreetverhaal er al wel wat middelen toegevoegd waren en de bekende getallen passeerden opnieuw de revue.

Twee. De minister (en later voegden diverse interveniënten nóg andere dossiers toe) wees ook terecht op verbanden met andere decreten (Leerlingenbegeleiding, Kwaliteitsdecreet), maar dus ook met zaken als het capaciteitstekort in het buitengewoon onderwijs, het Inschrijvingsdecreet, het lerarentekort en het leerlingenvervoer. Veel hangt inderdaad met veel samen.

Drie. De meer algemene kwestie van het inclusiebeeld dat uit de conceptnota zou spreken. Ik hoorde dat vooral bij Steve Vandenberghe, Johan Daenen en Loes Vandromme. Inclusie zou onvoldoende daarin naar voor komen. Er hing een negatieve perceptie rond (cf. ook infra). Dus was het zaak om daarover in positieve termen te spreken en allerlei negatief geconnoteerd taalgebruik achterwege te laten. Heel wat zaken uit het M-decreet bleven toch ook overeind.

Vier. In meerdere tussenkomsten werd gesteld dat veel nog vaag bleef in de conceptnota. Het algemene doel (volgens sommigen; voor ieder kind een geschikte plaats in het onderwijs met zoveel mogelijk inclusie in het gewoon onderwijs, leek mij nu niet meteen een vaag doel), de manier waarop de expertise van de zgn. “kleine types” verankerd moest worden, de betrokkenheid van ouders én de financiële middelen moesten uitgeklaard worden. Loes Vandromme deed voor de kleine types alvast een voorstel (die expertise verankeren bij het buitengewoon onderwijs) dat makkelijk organisatorisch geïntegreerd kon worden in het 1-spoorbeleid dat de conceptnota voorstond. Er mocht uiteraard niet vergeten worden dat het hier ging om ‘slechts’ een conceptnota, die dus alleen nog maar een aantal grote lijnen trok (cf. ook infra).

Vijf. Bij meerdere interveniënten (ook bij de minister zelf) viel de piste te noteren van meer samenwerking tussen gewoon en buitengewoon onderwijs en nieuwe campussen waarop beide aanwezig zouden zijn. Dat leek wel iets voor de langere termijn (cf. Masterplan Scholenbouw 2.0), maar ook de praktische opmerking van Koen Daniëls over het beperkte aantal beschikbare m² en andere wensen inzake ruimtelijke ordening was relevant.

Zes. Het werd ook even wat stiller in de commissiezaal, toen Loes Vandromme en Johan Daenen spraken over hun erg persoonlijke betrokkenheid bij het thema. Het verraste me, maar het was zeker tweemaal relevant.

Zeven. Op het stuk van de meer algemene beleidsstrategie vielen interessante zaken te noteren. Over het belang van gedragenheid spraken meerdere interveniënten, maar het meest expliciet ging toch Loes Vandromme in op de wenselijkheid van een participatief, cocreatief traject als volgende stap naar verdere concretisering in dit beleidsproces. Minister Weyts verwees alleszins al naar bilaterales in het onderwijsveld en contacten met diverse actoren (ook uit Welzijn). Het deed me denken aan wat Walter Pauli de dag voordien in Knack (voor abonnees) geschreven had over de zgn. Vlaamse proeven. Pauli becommentarieerde daarin de algemene N-VA-lijn (van de primauteit van de politiek) ten aanzien van het middenveld. Principieel ben ik het eens met Pauli’s commentaar, maar gelijk is minister Weyts’ praktijk soms toch genuanceerder. Let wel, wellicht, zoals het hem voor het dossier in kwestie dan het best uitkomt: nu eens zus, dan weer zo. In ieder geval, op het idee van Loes Vandromme van een ware taskforce bij de Vlor antwoordde de minister (vooralsnog) niet.

Acht. Dat dit verhaal zich afspeelde tegen de achtergrond van bijkomende budgettaire besparingen zou de zaak er natuurlijk niet makkelijker opmaken. Toeval of niet, maar slechts één dag later werden die besparingsvoorstellen (met een zekere tevredenheid bij de sociale partners, hoewel nu ook weer niet van harte) al een stukje concreter in de kranten.

Negen. Nog een ander belangrijk aspect betrof de professionalisering van de huidige en nieuwe leraren en van de leerondersteuners. Die eersten kregen hulp via de beleidsimpuls van 3,5 miljoen euro voor de pedagogische begeleidingsdiensten en enkele pilootprojecten in de lerarenopleidingen. Die laatsten kregen een apart ambt (met eigen competentieprofiel) en zouden gegroepeerd worden in 36 leersteuncentra. Het is nog wachten natuurlijk op de concrete modaliteiten daarvan, maar toen ik enkele maanden geleden de conceptnota las, maakte ik me de bedenking dat we met die hele organisatie (en ook middelen) toch intussen een heel eind verwijderd waren van de initiële N-VA-positie in het oorspronkelijke ondersteuningsmodel, waarbij financiële middelen voor coördinatie blijkbaar niet hoefden vanuit het adagium “alle middelen moeten rechtstreeks gebruikt worden in de klas bij de leerlingen die die middelen gegenereerd hadden”. Het kan verkeren, heeft ooit iemand gezegd.

Tien. Nog enkele punctuele zaken. De kwestie van de al of niet netgebondenheid is ook in dit dossier een klassieker. Nu was het niet toevallig Gwendolyn Rutten die de zaak aankaartte vanuit de casus van scholenstad Aarschot, waar zij burgemeester is. Het moest eenvoudig blijven en er moest een rol zijn voor het lokale bestuur. Koen Daniëls vond dan weer, niet onterecht, dat differentiatie werkbaar moest blijven en vreesde voor het alternatief voor de afschaffing van de typologieën in het buitengewoon onderwijs, waarop Rutten gealludeerd had. Tijd die men stak in papier, was niet meer beschikbaar voor de scholier. Inderdaad. Een oneliner waaraan enige voorbereiding voorafgegaan was, leek me, maar wel mooi. Iets minder mooi, of tenminste, nogal/te kort door de bocht (Loes Vandromme liet dat ook blijken) was zijn redenering over pedagogisch-didactische methoden die misschien een negatieve impact konden hebben op het aantal leerlingen met ASS. Minister Weyts situeerde de start van het nieuwe leersteunmodel op 1 september 2023. Als reactie op de bekommernis van Johan Daenen over de negatieve perceptie rond inclusie kwam de minister met een op zijn minst wat eigenaardig taalgebruik: als je het inclusiebeginsel te ver, te radicaal, quasi-exegetisch (sic) toepaste, zodat het onmogelijk was om les te geven en les te volgen, ja, dan kreeg je net zo’n negatieve perceptie, aldus de minister. Bedoelde hij misschien bijvoorbeeld excessief of iets van die strekking? Of wellicht: het beginsel toepassen als was het bijna de/een B/bijbel. Maar exegese zullen we toch maar aan anderen overlaten.

Samenvattende conclusie: het was allemaal zeer herkenbaar, want met de gekende, verschillende “kampen” (of eerder: verschillende accenten bij de diverse politieke fracties). Maar hoe dan ook, dit complexe thema zal altijd een kwestie zijn van voldoende expertise (en de zaak is zeker geen exacte wetenschap!) enerzijds en voldoende financiële middelen anderzijds. Bij het maken van dit huiswerk kwam ik ook nog de kritische reactie van GRIP op de conceptnota tegen (Gelijke Rechten voor Iedere Persoon met een handicap), die ik je niet wil onthouden.

Je kunt de video van de bespreking bekijken op de (nieuwe) website van het Vlaams Parlement.

Reageren op dit commentaar kan bij Wilfried Van Rompaey wifried.vanrompaey@katholiekonderwijs.vlaanderen.

Verwante artikels

OVER DEZE BLOG

Deze blog is niet bedoeld als formeel standpunt van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, evenmin als een puur verslag, maar wel als een niet-neutraal, persoonlijk commentaar op vooral ook politieke aspecten van de parlementaire onderwijsactiviteiten, zowel in de Commissie Onderwijs en de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement als uitzonderlijk ook in een andere vakcommissie die occasioneel relevant kan zijn voor het beleidsdomein Onderwijs.

×
Kijkt als...
Niveau
Regio