Leerplandoel 12

De leerlingen onderscheiden verschillende soorten historische bronnen en werken.

  • historische bron < > werk;
  • primair < > secundair;
  • geschreven < > ongeschreven.

Waarom?

sla link op in klembord

Kopieer

Historische bronnen vormen de basis van onze historische kennis. Hun karakter bepaalt mee hoe we tot historische beeldvorming komen. Via enkele categorieën kunnen leerlingen met meer nuance bronnen verwerken.

Wat?

sla link op in klembord

Kopieer

Leerlingen kunnen bronnen onderbrengen in verschillende categorieën:

  • Historische bron: voorwerpen uit het verleden of mondelinge of geschreven getuigenissen over het verleden. Ze vormen het basismateriaal waaruit historici argumenten putten om een historische beeldvorming te onderbouwen.
  • Historisch werk: het product van historisch of ander (archeologisch, antropologisch, sociologisch …) onderzoek, een analyse en synthese die na de feiten en met behulp van bronnen en andere werken gemaakt is.
  • Primaire bron of werk: dateert uit de tijd zelf van wat beschreven wordt
  • Secundaire bron of werk: later gemaakt, niet in de tijd zelf van wat beschreven wordt.
  • Geschreven bron: bronnen waar de klemtoon ligt op geschreven tekst.
  • Ongeschreven bron: bronnen die vooral niet-schriftelijk van aard zijn, zoals objecten, mondelinge getuigenissen, afbeeldingen etc.

Aandachtspunten

sla link op in klembord

Kopieer

  • De hierboven beschreven categorieën zijn niet waterdicht. Het gaat om uiteinden van een continuüm.
  • De categorieën zijn relevant en waardevol, wanneer ze in de les aangehaald worden in functie van een historische vraag.
  • Het onderscheid bron-werk: zie wenk 1 leerplan II-Ges-da: Zo putte Leonardo Bruni voor zijn twaalfdelige ‘De Geschiedenis van het Florentijnse Volk’ vooral uit andere bronnen [werk], maar maakte hij voor de recentste geschiedenis ook gebruik van zijn eigen ervaringen [= persoonlijk getuigenis/historische bron].
  • Het onderscheid primair – secundair: historici kunnen een analyse maken die ver teruggaat in de tijd maar doorloopt tot de periode die ze zelf beleefd hebben (bijvoorbeeld Otto van Freising met zijn wereldgeschiedenis in 7 delen: Chronica sive Historia de duabus civitatibus).
  • Het onderscheid geschreven – ongeschreven: afbeeldingen kunnen opschriften bevatten en zijn dus niet eenduidig in te delen in de ene of andere categorie.
  • Dit is een graaddoelstelling. Je kan eerst starten met vrij eenduidige voorbeelden en eens leerlingen de categorieën beet hebben, hen confronteren met moeilijkere voorbeelden. 
  • Het onderscheid tussen geschreven en ongeschreven bronnen heeft op zich weinig meerwaarde voor historici, maar laat wel toe om leerlingen duidelijk te maken dat de bronnentypes evolueren in de oudste periodes van ongeschreven bronnen naar een mix van geschreven en ongeschreven bronnen.
  • Het werkwoord ‘typeren’ van het leerplandoel 14 (D VB) moet je lezen op het niveau van analyseren: het gaat om nieuwe of geziene informatie die op een nieuwe manier wordt benaderd.
  • Het werkwoord ‘onderscheiden’ van het leerplandoel 12 (D)/ 10 (D/A) moet je lezen op het niveau van begrijpen: hier gaat het om geziene informatie.

Hoe?

sla link op in klembord

Kopieer

  • Je kan allerlei bronnen en werken verzamelen, van een bijschrift voorzien, afdrukken en in een grote enveloppe steken. Je deelt die uit en vraagt aan de leerlingen om de documenten te groeperen. Ze kunnen daarvoor verschillende criteria gebruiken: (1) chronologisch, (2) ruimtelijk, (3) geschreven versus ongeschreven, (4) primair versus secundair, (5) historische bronnen versus werken, (6) volgens maatschappelijke domeinen… De leraar overloopt de verschillende mogelijkheden en brengt op die manier de hierboven geschetste categorieën aan.
  • Om te vermijden dat leerlingen de categorieën in dit leerplandoel als absoluut zien, kan je ze voorstellen als polen van een assenstelsel. Doordat de leerlingen het plaatsen van de voorbeelden op het assenstelstel beargumenteren, geven ze betekenis aan de termen bron/werk en primair/secundair. Opdracht: waar plaats je volgende documenten in het assenstelsel?
  1. Hendrik Conscience schrijft in 1838 in ‘De Leeuw van Vlaanderen’ over de Guldensporenslag (1302).
  2. Hofbiograaf Einhard (775-840) geeft een beschrijving van Karel de Grote (747-814) in ‘Vita Caroli Magni’. Einhard was een van de belangrijkste medewerkers van Karel de Grote en geleerde.
  3. Het schilderij ‘Madonna met Kind en kanunnik Van der Paele’ door Jan van Eyck (1436).
  4. Het boek ‘Hersfttij der middeleeuwen. Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden’ wordt door historicus Johan Huizinga in 1919 geschreven.
  5. Het ‘tapijt van Bayeux’, waarop de Slag bij Hastings (1066) wordt verteld, werd waarschijnlijk vervaardigd in een Augustijner klooster in Cambrigde tussen 1070 en 1085 ongeveer. De ‘realia’ (gebouwen, schepen, kleding, wapens, enzovoort) op het borduurwerk zijn zeer nauwkeurig en waarheidsgetrouw weergegeven. (Caspers, C. en Smelt, M. (2018) Hic est Willelm Dux. Houten: Uitgeverij Hermaion).

Over deze databank

In deze databank ondersteunen we je vanuit de pedagogische begeleiding tot op de klasvloer. Je vindt hier didactische tips, praktijkvoorbeelden, leerinhoud ...

×
Kijkt als...
Niveau
Regio