Katholieke basisscholen spelen vanuit hun missie en visie en het eigen pedagogisch project in op de diversiteit tussen leerlingen.
De school is een inclusieve school. Ze draagt zorg voor de unieke talenten van elke leerling, met bijzondere aandacht voor wie het moeilijk heeft en kansen dreigt te missen. Als katholieke school werkt ze vanuit de grondervaring dat mens en wereld tegelijk gave en opgave zijn.
Een katholieke dialoogschool biedt ruimte voor groei en verscheidenheid. De vierde opdracht van een katholieke basisschool luidt dan ook ‘werken aan de ontplooiing van ieder kind, vanuit een brede zorg. Differentiatie is dan ook een basishouding van elke school, waarin het erom draait leerlingen zo ver mogelijk te brengen in hun ontwikkeling.
Dat vraagt een growth mindset, een op groei gerichte mentaliteit. Carol Dweck (2006) verwijst met dat begrip naar de opvatting dat het brein en de talenten die je hebt meegekregen slechts een beginpunt vormen. Iedereen kan zijn capaciteiten verder ontwikkelen door toegewijd en hard te werken.
Een growth mindset opent waardevolle leerkansen en zorgt op lange termijn voor betere prestaties. Het is de voorwaarde voor een zorgbreed en kansenrijk onderwijs.
Leerlingen verschillen van elkaar op verschillende vlakken: leeftijd, sekse, fysieke en fysiologische verschillen, persoonlijkheid, aanleg, thuissituatie, religie, thuistaal, interesse, motivatie, leerstijl, leerproces, welbevinden, betrokkenheid, kennis, vaardigheden, inzicht, attitudes, zelfregulerend vermogen, in het omgaan met feedback …
Die diversiteit is er in elke klas of groep. De taak van effectief onderwijs is om op die verschillen in te spelen en ze positief te benutten. In die zin is de diversiteit een meerwaarde.
Het doel van differentiatie is om elke leerling de beste leerkansen te bieden. Je creëert als school en leraar onderwijsarrangementen waarbinnen elke leerling zich zo optimaal mogelijk kan ontplooien en ontwikkelen.
Het leren van leerlingen kent vele gezichten. In het spontaan leren herken je het meest de natuurlijke differentiatie bij leerlingen. Ze ‘acteren’ volgens hun competenties en behoeften.
Binnen het intentioneel leren bepalen leraar en leerlingen een focus. Die focus houdt in dat leraren en leerlingen uit een veelheid van ontwikkelkansen die kansen durven selecteren die op dat moment relevant zijn voor de leerling en vanuit de na te streven doelen.
Differentiëren is het positief en planmatig omgaan met de diversiteit of verschillen tussen leerlingen met het oog op de grootst mogelijke groei/leerwinst voor elke leerling.
Het betreft maatregelen waarbij de school en de leraar, binnen het gemeenschappelijk curriculum, een beperkte variatie aanbrengt in het onderwijsleerproces om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele leerlingen of groepen van leerlingen. Daarbij gebruikt het schoolteam gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de leerling.
Differentiatie is een middel om te streven naar maximale leerwinst. Je kunt op twee manieren naar de leerlingen kijken. Wie vanuit punt 1 (het oog rechts) kijkt, ziet waar een leerling staat in functie van de doelen. Wie vanuit punt 2 (het oog bovenaan) kijkt, ziet voor elke leerling de beginsituatie en ook de leerwinst. Van daaruit merk je op dat sommige leerlingen een grotere evolutie doormaken hoewel ze nog niet even ver staan als de andere. Je ziet ook wanneer het leerproces trager verloopt of stagneert.
Kijken naar het proces van de leerlingen kan je als leraar ook geruststellen: als er leerwinst is, evolueren ze in de richting van de doelen. Het is belangrijk dat je als leraar vanuit beide oogpunten kijkt. Je kijkt hoe je leerlingen evolueren in de richting van de doelen, maar je kijkt ook naar hun individuele groei vanuit hun beginsituatie.
Differentiatie is dan het middel om op die groei en die beginsituatie in te spelen. Door middel van ondersteuning probeert de leerling kennis, vaardigheden, inzichten en attitudes zelfstandiger in te zetten in zijn zone van de naaste ontwikkeling (Vygotsky, 1978). De focus wordt dus bepaald door dat wat ze nog (net) niet kennen. Je voorziet voor elke leerling in doelen die voldoende uitdagend en betekenisvol zijn.
Schoolteams zorgen via het leerplan voor een variatie aan onderwijsarrangementen op school-, klas- en leerlingniveau. De leerlijnen met ontwikkelstappen, die we verbinden aan referentieperiodes op basis van de leeftijd, hebben een knipperlichtfunctie. Ze helpen om de vorderingen van leerlingen te evalueren.
Vanuit die evaluatie kunnen gebruikers, met respect voor het ontwikkeltempo van elk kind, de volgende ontwikkelstap bepalen voor een groep leerlingen of een individuele leerling.
Een gedifferentieerde aanpak, waarbij aandacht is voor het specifieke kind in zijn/haar specifieke context, vinden we hierbij onontbeerlijk. Het is dé manier om vanuit een brede basiszorg voor alle leerlingen ook tegemoet te komen aan de specifieke onderwijsbehoeften van individuele leerlingen binnen het gemeenschappelijk curriculum.
Op zich is het leerproces van elk kind uniek. Daarop aansluiten is een vorm van natuurlijke differentiatie. De visie en grondhouding die je als schoolteam en leraar hebt op differentiatie, bepalen mee welke differentiatievormen je inzet. Optimale differentiatie is een flexibel samenspel van verschillende soorten. Ze hebben namelijk elk hun voor- en nadelen.
Interne differentiatie of differentiatie binnen een klas of groep verwijst naar de wijze waarop de leraar in zijn klas planmatig en proactief inspeelt op de diversiteit tussen leerlingen.
Externe differentiatie vangt verschillen tussen leerlingen organisatorisch op: door te groeperen in leeftijden, naar interesses of competenties bijvoorbeeld. Externe differentiatie weerspiegelt zich in de manier waarop een school zich organiseert.
Bij convergente differentiatie werkt de leraar vanuit de heterogene groep bij alle leerlingen aan dezelfde doelen op een gedifferentieerde wijze. Bij divergente differentiatie sluit de leraar meer aan op de individuele noden en behoeften van de leerling, en gaat het vaak ook om verschillende doelen of beheersingsniveaus.
Bij een homogene groepering brengt de leraar bepaalde leerlingen met gelijkaardige kenmerken samen, vaak op basis van hun aanvangsniveau. In een meer heterogene setting combineert de leraar leerlingen met verschillende kwaliteiten en probeert hij/zij gebruik te maken van deze verschillen tussen de leerlingen.