De leerlingen lichten kenmerken van de verschillende maatschappelijke domeinen toe voor samenlevingen uit de bestudeerde historische periodes.
Vakdidactici maken een onderscheid tussen concrete kennis die leerlingen tijdelijk nodig hebben om een onderwerp goed te begrijpen, via specifieke begrippen die uit specifieke samenlevingen stammen (bijvoorbeeld een farao, een ziggurat, een hiëroglief, de Bloemenoorlogen) en meer algemene ‘sleutelbegrippen’ die ze op langere termijn nodig hebben als een referentiekader om nieuwe informatie te kunnen verwerken, en die wijzen op algemene, specifieke samenlevingen overstijgende fenomenen (bijvoorbeeld een koning, schrift, een religieuze cultusplaats …). De begrippen uit deze doelstelling behoren tot de tweede categorie. Leerlingen nemen ze mee om verschillende samenlevingen en periodes te bestuderen en vergelijkingen te maken. De lijst biedt houvast voor de leraars en laat toe om een leerlijn en referentiekader uit te tekenen. Deze leerplandoelstelling nodigt dus uit om een doelbewuste begrippendidactiek in de lessen in te bouwen.
Leerlingen kennen een set van sleutelbegrippen die hen helpen om inzicht te verwerven in de kenmerken van de bestudeerde samenlevingen.
Je kunt de leerlingen vragen om een lestekst te herschrijven waarin ze één of meer aangeduide sleutelbegrippen niet mogen gebruiken maar in eigen woorden moeten omschrijven. Een voorbeeld uit het leerboek Pionier 2:
Tirannie
In 560 v.C. greep Pisistratus de macht in Athene. Hij riep zichzelf uit tot tiran* en zou vanaf dan de stadstaat* helemaal alleen besturen. Zijn alleenheerschappij mag niet al te negatief opgevat worden. Pisistratus had het goed voor met Athene en zijn inwoners. Hij maakte een einde aan de politieke onrust, liet tempels bouwen, verbeterde de handel en bouwde de oorlogsvloot uit. Zijn zoon en opvolger Hippias was wel een echte onderdrukker en werd uit Athene verdreven.
Opdracht: Schrijf deze tekst over. Zo eenvoudig is het echter niet: je mag de woorden met een asterisk niet letterlijk gebruiken, je zult ze dus in eigen woorden moeten omschrijven.
Je kunt de sleutelbegrippen gebruiken om een historische vraag op te bouwen.
Je kunt duidelijk maken dat de sleutelbegrippen in een specifieke context hun invulling krijgen door de onderstaande oefening. Die kan een plaats krijgen in de opbouw van het historisch referentiekader. Er zijn twee wielen: eentje met historische samenlevingen en eentje met sleutelbegrippen. Leerlingen kunnen aan beide ‘wielen’ draaien en een samenleving koppelen aan een sleutelbegrip: geldt dat sleutelbegrip voor die samenleving en zo ja, op welke manier? Je kunt dergelijke wielen maken voor een specifiek maatschappelijk domein of net begrippen uit verschillende domeinen combineren.
Je kunt dezelfde oefening in een wat andere vorm aanbieden.
Historische samenleving
Athene
Sparta
burgerrechten
aristocratie
Je kunt de leerlingen bewust leren omgaan met de sleutelbegrippen. Strikt genomen is dat geen leerplandoel maar het zal hen wel helpen om er greep op te krijgen. Je kunt bijvoorbeeld de geziene begrippen laten onderbrengen in drie categorieën: specifieke, algemene en een tussencategorie. De begrippen uit het leerplandoel zullen in de tweede en derde groep belanden. Voorbeeldtekst uit het leerboek Pionier 2:
Tirannie
In 560 v.C. greep Pisistratus* de macht in Athene. Hij riep zichzelf uit tot tiran* en zou vanaf dan de stadstaat* helemaal alleen besturen. Zijn alleenheerschappij mag niet al te negatief opgevat worden. Pisistratus had het goed voor met Athene en zijn inwoners. Hij maakte een einde aan de politieke onrust, liet tempels bouwen, verbeterde de handel en bouwde de oorlogsvloot uit. Zijn zoon en opvolger Hippias* was wel een echte onderdrukker en werd uit Athene verdreven.
Mogelijke opdracht: plaats de begrippen met een asterisk in een van de onderstaande kolommen:
Begrip specifiek voor de bestudeerde samenleving
Beetje specifiek, beetje algemeen begrip
Algemene begrippen
Je kunt de leerlingen vragen met welke sleutelbegrippen een gezien stuk tekst overeenkomt. Voorbeeldtekst uit het leerboek Memoria 2, de oefening is een mogelijke verwerkingsopdracht:
Sleutelbegrip
Van toepassing?
Indien van toepassing: waarom?
Uiteindelijk heerste Rome in de 1ste eeuw n.C. over een grootrijk dat zich uitstrekte van het huidige Spanje tot Irak en van Engeland tot Egypte.
De Romeinen behandelden niet alle veroverde gebieden op dezelfde manier. Sommigen kregen meer rechten dan andere. Dat hielp de Romeinen om de inwoners onder controle te houden. Dit systeem noemen we ‘verdeel en heers’
Migratie
¨
Oorlog
¨
Handel
¨
Burgerrechten
¨
Imperialisme
¨
Stadstaat
¨
ik vind dit sleutelbegrip terug in de tekst maar niet in de lijst::
…………………………..
Je kunt de sleutelbegrippen een duidelijke plaats geven: