- Je kunt gebruik maken van een standaarddocument om de leerlingen te leren situeren. Dat document kun je gebruiken bij het begin van een les of als onderdeel van de vastzetting aan het einde. Je kunt dergelijk document in de cursus opnemen of het lamineren zodat de leerlingen het met een whiteboardstift kunnen invullen. Ze kunnen hun antwoord dan uitwissen en hergebruiken. Je kunt dit ook op een digitale manier doen, bijvoorbeeld met een app als socrative.
- Je kunt uiteraard ook een tijdlijn of kaart gebruiken die in de klas ophangt of die je projecteert en leerlingen laten aanwijzen met een laserpointer of een ouderwetse aanwijsstok.
- Zorg altijd voor een nabespreking na dergelijke momenten, want dan kun je bijvoorbeeld inpikken op het feit dat leerlingen een vraag onder een verschillend domein plaatsen (wat perfect mogelijk is, en zeker niet noodzakelijk impliceert dat één fout is).
- Je kunt de klas in drie groepen verdelen waarbij elke groep een tijdje ‘verantwoordelijk’ is voor een dimensie van het referentiekader. Zo creëer je een vorm van betrokkenheid. De groepen kunnen dan doorschuiven doorheen het schooljaar.
- Je kunt de leerlingen een kaartje geven met een historische rol: een vrouw uit het Romeinse patriciaat, een slaaf uit Athene, een Keltische boer ... Doorheen het schooljaar kun je bij een historische vraag de leerlingen laten inschatten of zij betrokken partij zijn of buiten beeld blijven.
- Ook in de andere manieren van werken kun je regelmatig vragen wat niet aan bod of in beeld komt.